ECLI:NL:RBDHA:2018:1246
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing visumaanvraag op basis van onvoldoende bewijs van sociale en economische binding met het land van herkomst
In deze zaak heeft eiser, geboren op [geboortedatum] en van Marokkaanse nationaliteit, een beroep ingesteld tegen het besluit van de minister van Buitenlandse Zaken, dat zijn aanvraag voor een visum voor kort verblijf op 16 juni 2017 was afgewezen. Eiser had verzocht om een visum met als doel vakantie, waarbij hij bij zijn gestelde tante en haar echtgenoot wilde verblijven. De minister heeft de aanvraag afgewezen omdat de relatie tussen eiser en zijn tante onvoldoende was aangetoond en er geen sociale en economische binding met Marokko was aangetoond, waardoor een tijdige terugkeer niet gewaarborgd kon worden.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op 14 december 2017, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. M.J.H. Reek, en de minister door mr. J.J.F.M. van Raak. De rechtbank overweegt dat het aan de aanvrager is om zijn verblijfsdoel en tijdige terugkeer naar het land van herkomst aannemelijk te maken. De rechtbank concludeert dat de minister in redelijkheid heeft kunnen twijfelen aan de gestelde familierelatie, omdat eiser deze niet met objectieve bewijsstukken heeft onderbouwd. De overgelegde documenten waren niet op basis van brondocumenten opgesteld en bevatten inhoudelijke onjuistheden.
Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat eiser niet heeft aangetoond dat hij over een sterke sociale en economische binding met Marokko beschikt. Eiser is jong, ongehuwd en heeft geen kinderen, en zijn stelling dat zijn vader ziek is, is niet onderbouwd. De rechtbank concludeert dat de minister de visumaanvraag terecht heeft afgewezen en verklaart het beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 11 januari 2018.