In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 oktober 2018 uitspraak gedaan in een verzoek om partneralimentatie. De vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. P. Verbraaken, heeft verzocht om een maandelijkse bijdrage van € 1.150,-, met terugwerkende kracht vanaf de datum van indiening van het verzoekschrift. De man, vertegenwoordigd door mr. M.W.A. Verhaard, heeft verweer gevoerd en gesteld dat hij onvoldoende draagkracht heeft om aan dit verzoek te voldoen. De rechtbank heeft kennisgenomen van de relevante stukken, waaronder het verzoekschrift en verweerschrift, en heeft de zaak op 14 september 2018 behandeld tijdens een zitting waar beide partijen aanwezig waren.
De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen van [datum] tot [datum] gehuwd zijn geweest en dat er bij een eerdere beschikking geen partneralimentatie is vastgesteld. De man staat onder beschermingsbewind en verblijft in een woonzorgcentrum. De vrouw heeft geen inkomen en is afhankelijk van een uitkering op grond van de Participatiewet. De rechtbank heeft de draagkracht van de man beoordeeld en vastgesteld dat zijn bruto jaarinkomen € 45.813,- bedraagt, wat resulteert in een netto besteedbaar inkomen van € 2.652,- per maand. Na het in aanmerking nemen van zijn maandelijkse lasten, waaronder een bijdrage aan zijn eerste echtgenote, heeft de rechtbank geconcludeerd dat de man geen ruimte heeft om partneralimentatie te betalen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek van de vrouw tot het vaststellen van partneralimentatie afgewezen, omdat de huidige draagkracht van de man geen ruimte laat voor een uitkering tot levensonderhoud aan de vrouw. De beschikking is gegeven door mr. J.M. Vink, in tegenwoordigheid van mr. J. Hortensius als griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 12 oktober 2018.