Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 januari 2018 in de zaken tussen
[eiser 1], eiser 1,
Procesverloop
Overwegingen
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Rechtbank Den Haag
Op 10 januari 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de bodemzaak met betrekking tot de aanvragen van drie Eritrese eisers voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). De aanvragen werden afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat de identiteit van de eisers niet voldoende was aangetoond. De eisers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. M.H. Steenbergen, voerden aan dat zij voldoende bewijs hadden geleverd van hun identiteit en dat verweerder hen de gelegenheid had moeten bieden voor DNA-onderzoek om de familierechtelijke relatie aan te tonen. De rechtbank oordeelde echter dat de eisers niet in bewijsnood verkeerden en dat de door hen overgelegde documenten onvoldoende waren om hun identiteit te bevestigen.
De rechtbank volgde het standpunt van verweerder dat eiser 1 zijn identiteit niet had aangetoond, omdat er geen officiële documenten waren overgelegd die als bewijs konden dienen. De rechtbank wees erop dat eiser 1, die Eritrese nationaliteit claimt, in het verleden in het bezit had moeten zijn van een identiteitskaart, gezien zijn verklaring dat hij zijn land op 26-jarige leeftijd had verlaten. Voor eisers 2 en 3 gold hetzelfde; zij hadden geen identificerende documenten overgelegd en konden niet aantonen dat hun biologische ouders waren overleden. De rechtbank concludeerde dat de aanvragen tot het verlenen van een mvv aan de eisers terecht waren afgewezen en verklaarde de beroepen ongegrond.
De uitspraak werd gedaan door mr. W. Toekoen, in aanwezigheid van griffier mr. A.S. Hamans, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde dag. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.