ECLI:NL:RBDHA:2018:12386

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 oktober 2018
Publicatiedatum
16 oktober 2018
Zaaknummer
NL18.17015
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid Slovenië voor asielaanvraag van eiser in het kader van de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 oktober 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en een eiser met de Marokkaanse nationaliteit. De eiser had op 12 juli 2018 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd door de staatssecretaris niet in behandeling genomen. De reden hiervoor was dat Slovenië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag, op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 2 oktober 2018 heeft de rechtbank de argumenten van eiser en verweerder gehoord. Eiser betoogde dat Slovenië niet tijdig had gereageerd op het terugnameverzoek van Nederland, en dat er daarom geen sprake was van terugname maar van overname. De rechtbank oordeelde echter dat Slovenië, door niet tijdig te reageren, de verantwoordelijkheid voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser had aanvaard. De rechtbank volgde de redenering van verweerder dat Slovenië verantwoordelijk was, omdat eiser eerder een asielaanvraag in Slovenië had ingediend.

De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die maakten dat de overdracht van eiser aan Slovenië van onevenredige hardheid getuigde. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en de rechtbank oordeelde dat Slovenië de asielaanvraag van eiser diende te behandelen. De uitspraak werd gedaan door rechter T.J. Sleeswijk Visser-de Boer, in aanwezigheid van griffier J.C. de Grauw. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.17015

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]
(gemachtigde: mr. P. Scholtes),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Singh).

Procesverloop

Bij besluit van 17 september 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) niet in behandeling genomen op de grond dat Slovenië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL18.17016, plaatsgevonden op 2 oktober 2018. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt geboren te zijn op [geboortedatum] 1990 en de Marokkaanse nationaliteit te hebben. Hij heeft op 12 juli 2018 de onderhavige aanvraag ingediend.
2. Verweerder heeft de aanvraag op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw 2000 niet in behandeling genomen. In dit artikel is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen, indien op grond van de Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (de Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Slovenië een verzoek om terugname gedaan. Slovenië heeft hierop niet tijdig gereageerd. Op grond van artikel 25, tweede lid, van de Dublinverordening staat dit gelijk met het aanvaarden van het terugnameverzoek.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Op hetgeen eiser in dit verband heeft aangevoerd, wordt in het navolgende ingegaan.
4. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
5. Eiser voert aan dat geen sprake is van terugname maar van overname, nu Slovenië zijn eerdere asielaanvraag nooit inhoudelijk in behandeling heeft genomen. Verweerder is daarom ten onrechte uitgegaan van een termijn van twee weken voor Slovenië om te reageren op het claimverzoek van Nederland. Eiser stelt zich dan ook op het standpunt dat Slovenië het claimverzoek tijdig heeft afgewezen, zodat de verantwoordelijkheid van Slovenië niet vast is komen te staan.
5.1.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat sprake is van overname. Zoals eiser in zijn aanmeldgehoor Dublin heeft verklaard, heeft hij in Slovenië een asielaanvraag ingediend. Deze aanvraag zou zijn afgewezen omdat Kroatië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op grond van het bepaalde in artikel 13, eerste lid, van de Dublinverordening. Aangezien eiser een asielaanvraag in Slovenië heeft ingediend die aldaar in behandeling is dan wel is afgewezen, is sprake van terugname in de zin van artikel 18, eerste lid, van de Dublinverordening.
6. Eiser voert aan dat Slovenië niet verantwoordelijk is om zijn asielaanvraag te behandelen, aangezien zij niet met het claimverzoek van Nederland hebben ingestemd.
6.1.
De rechtbank overweegt dat ingevolge artikel 25, eerste lid, van de Dublinverordening Slovenië een termijn van twee weken had om een besluit te nemen op het terugnameverzoek. Ingevolge artikel 25, tweede lid, van de Dublinverordening staat het niet tijdig reageren op een verzoek tot terugname gelijk met het aanvaarden van dit verzoek. Nu Slovenië een dag na afloop van de termijn van twee weken heeft gereageerd op het claimverzoek, is Slovenië verantwoordelijk geworden de asielaanvraag van eiser te behandelen. De Sloveense autoriteiten hoeven in dat geval niet uitdrukkelijk te hebben ingestemd met het claimverzoek.
7. Eiser voert aan dat Slovenië alleen verantwoordelijk is om zijn huidige asielaanvraag te behandelen als zij besloten hebben om zijn eerdere asielaanvraag aan zich te trekken. Nu Slovenië zijn eerdere asielaanvraag niet in behandeling heeft genomen omdat het Kroatië verantwoordelijk achtte om de aanvraag te behandelen, is niet gebleken dat Slovenië zijn asielaanvraag dit keer wel in behandeling zal nemen.
7.1.
Zoals is neergelegd in artikel 25, tweede lid, van de Dublinverordening rust op Slovenië de verplichting om eiser terug te nemen en te zorgen voor passende regelingen voor de aankomst. Middels het fictieve claimakkoord is dan ook gegarandeerd dat de asielaanvraag van eiser door Slovenië in behandeling zal worden genomen. De rechtbank ziet geen aanleiding te veronderstellen dat Slovenië deze verplichting niet zal nakomen.
8. Eiser voert aan dat niet is gebleken dat het claimverzoek van Nederland überhaupt door Slovenië is ontvangen.
8.1.
De rechtbank stelt vast dat Slovenië op 2 augustus 2018 op het claimverzoek van Nederland heeft gereageerd en de verantwoordelijkheid voor de behandeling van eisers asielaanvraag heeft afgewezen. Hieruit kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook worden afgeleid dat Slovenië het terugnameverzoek van Nederland heeft ontvangen.
9. Eiser voert aan dat Nederland zelfstandig dient te onderzoeken of het verplicht is zijn asielaanvraag aan zich te trekken.
9.1.
Zoals hiervoor reeds is overwogen, heeft verweerder Slovenië verantwoordelijk geacht om de asielaanvraag van eiser te behandelen. Verweerder heeft vervolgens beoordeeld of Nederland de aanvraag van eiser op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich dient te trekken maar is tot de conclusie gekomen dat niet is gebleken van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat de overdracht van eiser aan Slovenië van onevenredige hardheid getuigt. Ook in beroep heeft eiser dergelijke omstandigheden niet aangevoerd. De rechtbank ziet dan ook geen grond voor de stelling dat verweerder zou hebben nagelaten te onderzoeken of Nederland de asielaanvraag van eiser aan zich had moeten trekken.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.J. Sleeswijk Visser-de Boer, rechter, in aanwezigheid van mr. J.C. de Grauw, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.