ECLI:NL:RBDHA:2018:12347

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 augustus 2018
Publicatiedatum
16 oktober 2018
Zaaknummer
AWB 18-1343
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanvraag voor een visum kort verblijf door een Iraanse eiseres met geringe sociale binding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 augustus 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Iraanse eiseres en de minister van Buitenlandse Zaken over de afwijzing van haar aanvraag voor een visum kort verblijf. De eiseres, geboren in [geboortejaar], had verzocht om een visum om bij haar zus en zwager in Nederland te verblijven. De aanvraag werd afgewezen op basis van de geringe sociale binding van de eiseres met Iran, wat volgens de verweerder een risico op niet-terugkeer met zich meebracht. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de sociale binding niet per se een belemmering hoeft te zijn voor de inwilliging van de aanvraag, mits er geen redelijke twijfel bestaat over het voornemen van de aanvrager om Nederland te verlaten voor het verstrijken van het visum.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiseres wel degelijk economische binding heeft met Iran, onderbouwd door een arbeidsovereenkomst en loonstroken. De rechtbank oordeelt dat de minister opnieuw moet onderzoeken of er, gezien de economische binding, nog steeds redelijke twijfel bestaat over het vertrek van de eiseres. De rechtbank heeft het bestreden besluit van de minister vernietigd en de minister opgedragen binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij alle relevante stukken in acht moeten worden genomen. Tevens is de minister veroordeeld in de proceskosten van de eiseres en moet het betaalde griffierecht worden vergoed.

Deze uitspraak benadrukt het belang van zowel sociale als economische binding bij de beoordeling van visumaanvragen en de noodzaak voor een zorgvuldige afweging door de overheid.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/1343
V-nummer: [V-nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 30 augustus 2018 in de zaak tussen

[eiseres] ,

geboren op [geboortedatum] , van Iraanse nationaliteit, eiseres
(gemachtigde: mr. B.D. Lit),
en
de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder
(gemachtigde: mr. V.D. Schreuder).

Procesverloop

Bij besluit van 6 november 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om verlening van een visum kort verblijf afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 20 februari 2018 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Op 23 februari 2018 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiseres ontvangen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juni 2018. Eiseres is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook waren de heer [naam] (garantsteller) en mevrouw [naam] (referente) ter zitting aanwezig. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren in [geboortejaar] en heeft de Iraanse nationaliteit. Zij heeft verzocht om afgifte van een visum kort verblijf. Eiseres wil graag bij haar zus, referente, en zwager, garantsteller, in [woonplaats] verblijven. Bij haar aanvraag heeft eiseres een vertaald arbeidscontract, bankafschriften en een werkgeversverklaring overgelegd.
2. Verweerder heeft de aanvraag, gehandhaafd bij bestreden besluit, afgewezen. Verweerder legt hieraan ten grondslag dat de sociale binding van eiseres met Iran zeer gering is gebleken. De economische binding van eiseres met Iran is, afgewogen tegen het gebrek aan sociale binding, niet zodanig sterk dat tijdige terugkeer van eiseres gewaarborgd is. Ook twijfelt verweerder aan de juistheid van de door eiseres overgelegde documenten.
Sociale binding
3. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de sociale binding die zij heeft met het Iran vele malen sterker is dan haar binding met Nederland. Alleen de zus van eiseres woont in Nederland en de rest van haar familie in Iran. Volgens eiser sluit verweerder een grote groep mensen uit door alleen sociale binding aan te nemen bij personen die gehuwd zijn of kinderen hebben. Voor deze werkwijze is volgens eiser geen wettelijke grondslag.
4. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de sociale binding van eiseres met Iran gering is. Eiseres is niet getrouwd en heeft geen eigen gezin om te onderhouden. De geringe sociale binding hoeft echter niet aan inwilliging van een aanvraag in de weg te staan indien geen redelijke twijfel bestaat over het voornemen van de aanvrager om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum.
Economische binding
5. Eiseres stelt zich op het standpunt dat sprake is van economische binding met Iran. Zij heeft een arbeidsovereenkomst overgelegd waaruit kan worden opgemaakt dat zij werkzaam is bij [naam] . Ook heeft eiseres verschillende loonstroken overgelegd en in beroep een verklaring ingebracht waarin is opgenomen dat haar arbeidsovereenkomst met één jaar wordt verlengd tot en met 20 maart 2019.
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres economische binding met haar land van herkomst. Hiervoor acht de rechtbank van belang dat eiseres loonstroken, een arbeidsovereenkomst en de verlenging met een jaar hiervan heeft overgelegd. Ook heeft eiseres bij haar aanvraag bankafschriften overgelegd waarop salarisbetalingen te zien zijn. Gelet op deze stukken en de toelichting ter zitting in samenhang bezien, is sprake van een regelmatig en substantieel inkomen waarmee eiseres zelfstandig in haar levensonderhoud in Iran kan voorzien. De stelling van verweerder dat de verlenging van de arbeidsovereenkomst niet kan worden betrokken volgt de rechtbank niet. Weliswaar is het document pas in beroep ingebracht, echter van een ex tunc-beoordeling is geen sprake omdat het gaat om een nadere motivering van een eerder ingenomen standpunt.
Conclusie
7. Nu de rechtbank wel economische binding aanneemt, dient verweerder opnieuw te onderzoeken of ook bij deze stand van zaken redelijke twijfel bestaat over het voornemen van eiseres om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum. Verweerder zal daarbij moeten betrekken dat de garantsteller in casu, zoals ter zitting is toegelicht en door verweerder niet is weersproken meerdere malen betrouwbaar is gebleken.
8. Hieruit volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht
.Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken. Indien nodig zal verweerder eiseres en/of referente en de garantsteller moeten horen om mogelijke onduidelijkheden over de feitelijke situatie op te helderen. Ook dient verweerder alle reeds overgelegde stukken in de besluitvorming mee te nemen. Gelet op het voorgaande behoeven de overige aangevoerde beroepsgronden geen verdere bespreking.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1002 ,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,--, en een wegingsfactor 1).
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 170,-- aan eiseres te vergoeden;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1002,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.Z. Achouak el Idrissi, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Belhaj, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 augustus 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: MBE
D: C
VK
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open