In deze zaak heeft eiser, een Russische nationaliteit bezittende persoon, beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier werd afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op grond van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag is uitgesloten van de vluchtelingenstatus, maar dat hij niet uit Nederland kan worden verwijderd vanwege een reëel risico op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Eiser heeft op 12 november 2017 verzocht om toetsing aan het beleid inzake duurzaamheid en disproportionaliteit, maar zijn opvolgende asielaanvraag werd niet-ontvankelijk verklaard omdat er geen nieuwe elementen waren ingediend. De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris niet bevoegd was om ambtshalve een verblijfsvergunning te verlenen, aangezien dit alleen mogelijk is bij afwijzing van een eerste asielaanvraag. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris ten onrechte niet op de reguliere aanvraag van eiser heeft beslist en verklaart het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om alsnog een besluit te nemen op de aanvraag van eiser. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.002.