ECLI:NL:RBDHA:2018:123

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 januari 2018
Publicatiedatum
9 januari 2018
Zaaknummer
SGR 17/2571, 17/2572 en 17/2574
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de rechtbank in bestuursrechtelijke geschillen over omgevingsvergunningen en ontheffingen

Op 10 januari 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak waarin het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland als verweerder optrad. De rechtbank verklaarde zich onbevoegd om kennis te nemen van de beroepen die waren ingesteld door [eiser], [B.V. 1] en [B.V. 2] tegen de weigering van ontheffingen van de Verordening Ruimte 2014. De eisers hadden omgevingsvergunningen aangevraagd voor het tijdelijk afwijken van het bestemmingsplan voor het gebruik van kassencomplexen als stalling voor caravans. De rechtbank oordeelde dat de beroepen niet waren ingesteld door het bevoegde gezag, maar door de eisers zelf, waardoor zij niet bevoegd was om de beroepen te behandelen. De rechtbank merkte op dat de rechtsmiddelenverwijzing in de bestreden besluiten ten onrechte aangaf dat een bestuursrechtelijke rechtsgang openstond tegen de weigering van de ontheffingen. Hierdoor werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van de eisers tot een bedrag van € 1.002,- en werd bepaald dat het door de eisers betaalde griffierecht vergoed moest worden. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor belanghebbenden om de juiste procedures te volgen bij het indienen van beroepen tegen besluiten van het college.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 17/2571, 17/2572 en 17/2574

uitspraak van de meervoudige kamer van 10 januari 2018 in de zaken tussen

1. [eiser], ( [eiser] )
2. [B.V. 1] ,( [B.V. 1] )
3. [B.V. 2] ([B.V. 2] ), alle te [plaats] ,
(gemachtigde: mr. H.J.M. Winkelhuijzen),
gezamenlijk te noemen: eisers
en

het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland, verweerder

(gemachtigde: mr. I.T.F. Vermeulen).
Als derde-partijen hebben aan het geding deelgenomen:
[bedrijf 1] , [bedrijf 2] en [bedrijf 3] ,alle te [plaats] ,
(gemachtigde: mr. ir. A.H.L. van de Pavoordt).

Procesverloop

Bij besluiten van 15 november 2016 (de bestreden besluiten) heeft verweerder geweigerd aan het college van burgemeester en wethouders van Zuidplas ontheffing te verlenen van de van de Verordening Ruimte 2014 van de Provincie Zuid-Holland (de Verordening) ten behoeve van de door [eiser] , [B.V. 1] en [B.V. 2] aangevraagde omgevingsvergunningen.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) ingesteld. Bij brieven van 10 april 2017 heeft de Afdeling de zaken doorgezonden omdat niet zij, maar deze rechtbank bevoegd is. Het beroep van [eiser] is geregistreerd onder zaaknummer SGR 17/2571. Het beroep van [B.V. 1] is geregistreerd onder zaaknummer SGR 17/2572. Het beroep van [B.V. 2] is geregistreerd onder zaaknummer SGR 17/2574.
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 december 2017. [eiser] is verschenen. Namens [B.V. 1] is verschenen [persoon 1] . Namens [B.V. 2] is verschenen [persoon 2] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens derde-partijen zijn verschenen [persoon 3] , [persoon 4] en [persoon 5] , bijgestaan door de gemachtigde. De zaken zijn ter zitting gevoegd behandeld met de zaken met de nummers SGR 16/8968, 16/8976 en 16/8980. Na de behandeling ter zitting zijn de onderhavige zaken gesplitst van de zaken met laatstgenoemde nummers. In de zaken met deze nummers doet de rechtbank afzonderlijk uitspraak.

Overwegingen

1.1
[eiser] , [B.V. 1] en [B.V. 2] zijn eigenaren van de kassencomplexen aan respectievelijk [adres 1] , [adres 2] en [adres 3] te [plaats] . Op 29 september 2015 ( [eiser] ) en 1 oktober 2015 ( [B.V. 1] en [B.V. 2] ) hebben zij het college van burgemeester en wethouders van Zuidplas (het college) gevraagd omgevingsvergunningen te verlenen voor het tijdelijk afwijken van het bestemmingsplan ten behoeve van het gebruik van de kassencomplexen als stalling voor caravans.
1.2
Bij besluiten van 2 december 2015 heeft het college de gevraagde vergunningen verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 2°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), in samenhang gelezen met artikel 2.7 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) en artikel 4, aanhef en onderdeel 11, van bijlage II bij het Bor.
1.3
Naar aanleiding van het bezwaar van derde-partijen, heeft het college geconstateerd dat de omgevingsvergunningen in strijd zijn met artikel 2.3.2, aanhef en derde lid, van de Verordening, zoals dat luidde ten tijde van de bestreden besluiten. Deze bepaling verbiedt het college gebruik van kassen voor andere functies dan glastuinbouw mogelijk te maken. Op 3 juni 2016 heeft het college verweerder verzocht ontheffing te verlenen van de Verordening.
1.4
Verweerder heeft de gevraagde ontheffingen bij de bestreden besluiten geweigerd.
1.5
Naar aanleiding van de bestreden besluiten heeft het college bij beslissingen op bezwaar van 7 oktober 2016 de besluiten van 2 december 2015 herroepen en de gevraagde omgevingsvergunningen alsnog geweigerd.
2. Tussen partijen is in geschil of verweerder de ontheffingen in redelijkheid heeft kunnen weigeren.
3. De rechtbank ziet zich ambtshalve allereerst gesteld voor de vraag of zij bevoegd is om van de beroepen kennis te nemen. Daartoe overweegt zij als volgt.
4. Ingevolge artikel 4.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) kunnen, indien provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van omgevingsvergunningen waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 2°, van de Wabo van het bestemmingsplan wordt afgeweken.
Ingevolge artikel 4.1a, eerste lid, van de Wro, kan bij de verordening, bedoeld in artikel 4.1, eerste lid, worden bepaald dat gedeputeerde staten op aanvraag van burgemeester en wethouders ontheffing kunnen verlenen van krachtens dat lid vast te stellen regels, voor zover de verwezenlijking van het gemeentelijk ruimtelijk beleid wegens bijzondere omstandigheden onevenredig wordt belemmerd in verhouding tot de met die regels te dienen provinciale belangen. Aan de ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden indien de betrokken provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken.
Het tweede lid bepaalt dat, voor zover de ontheffing wordt aangevraagd met het oog op een voorgenomen besluit tot verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 2°, van de Wabo van het bestemmingsplan wordt afgeweken, deze ontheffing wordt aangemerkt als een verklaring van geen bedenkingen als bedoeld in artikel 2.27, eerste lid, van de Wabo.
Ingevolge artikel 8:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, kan geen beroep worden ingesteld tegen een besluit als bedoeld in artikel 1 van de bij deze wet behorende Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak (bijlage 2). In artikel 1 van de bijlage is bepaald dat tegen een besluit als bedoeld in artikel 2.27 van de Wabo slechts beroep kan worden ingesteld door het gezag dat bevoegd is ten aanzien van de beschikking waarop de verklaring betrekking heeft.
5. De rechtbank overweegt dat de beroepen niet zijn ingesteld door het college, het gezag dat bevoegd is ten aanzien van de beschikking waarop de ontheffing betrekking heeft, maar door eisers. Dit betekent dat de rechtbank niet bevoegd is om van de beroepen kennis te nemen. Het betoog van eisers ter zitting dat de beslissingen op bezwaar van het college ten onrechte zijn genomen voordat de ontheffingen waren geweigerd, doet niet af aan de onbevoegdheid van de rechtbank.
6. In de rechtsmiddelenverwijzing in de bestreden besluiten is vermeld dat belanghebbenden rechtstreeks beroep kunnen instellen bij de Afdeling. Aangezien verweerder hiermee ten onrechte heeft meegedeeld dat een (afzonderlijke) bestuursrechtelijke rechtsgang openstond tegen de weigering ontheffing te verlenen, ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten. De rechtbank stelt vast dat de beroepen van eisers samenhangende zaken betreffen als bedoeld in artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht, zodat zij worden aangemerkt als één zaak. De kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand stelt de rechtbank vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).
7. De rechtbank bepaalt dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart zich onbevoegd;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.002,-;
- draagt verweerder op het door [eiser] , [B.V. 1] en [B.V. 2] betaalde griffierecht van respectievelijk € 168,-, € 333,- en € 333,- aan hen te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.P.M. Meskers, voorzitter, en mr. F.X. Cozijn en mr. M.K.G. Tjepkema, leden, in aanwezigheid van mr. J.V. Veldwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2018.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.