ECLI:NL:RBDHA:2018:12260

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 oktober 2018
Publicatiedatum
12 oktober 2018
Zaaknummer
09-827200-17
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling van minderjarige dochter door vader met opzet op zwaar lichamelijk letsel

Op 15 oktober 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een vader die beschuldigd werd van mishandeling van zijn drie maanden oude dochter. De zaak kwam aan het licht na een aangifte van de moeder, die op 2 april 2017 meldde dat de vader haar dochter mishandelde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 1 april 2017 in Voorburg, ter uitvoering van zijn voorgenomen misdrijf, zijn dochter meermalen heeft geschud en haar op verschillende manieren heeft mishandeld. De verdachte heeft tijdens de zitting bekend dat hij zijn dochter heeft mishandeld, maar de rechtbank moest beoordelen of er sprake was van opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat zijn handelingen zwaar lichamelijk letsel zouden veroorzaken. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan poging tot zware mishandeling en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht en een behandelverplichting. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij, de moeder van het slachtoffer, voor de geleden schade.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer 09/827200-17
Datum uitspraak: 15 oktober 2018
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
[geboortedatum 1] 1983 [geboorteplaats] ,
[adres 1]
verblijfadres: [adres 2] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 1 oktober 2018.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.J. Algera en van hetgeen door verdachte en zijn raadsman mr. J.M. Wigman naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 01 april 2017 te Voorburg, gemeente Leidschendam-Voorburg,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan zijn
minderjarige [dochter] , geboren op 4 januari 2017,
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- die [dochter] (hardhandig) bij de mond, althans het gezicht, heeft
vastgepakt en/of
- die [dochter] bij de romp heeft vastgepakt en/of haar (vervolgens)
meermalen heen en weer heeft geschud, althans krachtige trek-duw-bewegingen
met het lichaam van die [dochter] heeft gemaakt, en/of
- die [dochter] meermalen in/tegen het gezicht/hoofd heeft geslagen
en/of
- die [dochter] meermalen in haar bedje heeft laten vallen en/of
- die [dochter] in de romp/borst heeft geknepen en/of
- die [dochter] met kracht in/op het matras heeft geduwd en/of
- die [dochter] van enige hoogte en/of afstand (met kracht) in haar
bedje heeft gegooid,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 01 april 2017 te Voorburg, gemeente Leidschendam-Voorburg,
zijn kind, [naam] , geboren op 4 januari 2017,
heeft mishandeld door
- die [dochter] (hardhandig) bij de mond, althans het gezicht, vast
te pakken en/of
- die [dochter] bij de romp vast te pakken en/of haar (vervolgens)
meermalen heen en weer te schudden, althans duw-trekbewegingen met het
lichaam van die [dochter] te maken, en/of
- die [dochter] meermalen in/tegen het gezicht/hoofd te slaan en/of
- die [dochter] meermalen in haar bedje te laten vallen en/of
- die [dochter] in de romp/borst te knijpen en/of
- die [dochter] met kracht in/op het matras te duwen en/of
- die [dochter] van enige hoogte en/of afstand (met kracht) in haar
bedje te gooien.
3. Bewijsoverwegingen [1]
3.1
Inleiding
Op 2 april 2017 deed [moeder] namens haar drie maanden oude dochtertje [dochter] , geboren op 4 januari 2017, aangifte van mishandeling, gepleegd door haar ex-partner en vader van [dochter] in hun toen gezamenlijke woning in Voorburg. Op 1 april 2017 ging aangeefster voor het eerst na haar verlof naar haar werk en de verdachte bleef thuis bij [dochter] . Naar aanleiding van een eerder voorval vertrouwde aangeefster de situatie niet en had zij een camera in de babykamer geplaatst, waarvan zij de beelden live kon uitkijken op haar mobiele telefoon. Toen zij op haar werk zag en de beelden bekeek zag ze dat de verdachte [dochter] mishandelde. [2] Ter terechtzitting zijn deze camerabeelden bekeken. Geconstateerd is dat de feiten zoals die onder de gedachtestreepjes, zoals opgenomen in de tenlastelegging, zijn weergegeven, door de verdachte zijn begaan. [3] De verdachte heeft op de terechtzitting ook bekend dat hij zijn dochtertje heeft mishandeld. [4]
De vraag die voorligt is hoe deze handelingen te kwalificeren zijn.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, zoals verwoord in haar op schrift gestelde requisitoir, gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit. Hiertoe heeft de officier van justitie aangevoerd dat er sprake is van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van boos opzet op de mishandeling, maar louter van verwijtbaarheid in de schuld.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of het handelen van de verdachte gekwalificeerd kan worden als een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Kijkend naar de beelden is de rechtbank, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat er geen sprake is geweest van boos opzet bij de verdachte, in die zin dat hij niet daadwerkelijk de bedoeling heeft gehad om zijn dochtertje pijn en/of zwaar letsel toe te brengen. Het handelen van de verdachte lijkt eerder te zijn voortgekomen uit onmacht en frustraties. Desalniettemin kan er dan toch sprake zijn van opzet op het proberen toe te brengen van zwaar lichamelijk letsel, namelijk in voorwaardelijke zin.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat de verdachte [dochter] hardhandig bij haar mond heeft vastgepakt, bij haar romp heeft vastgepakt, in haar romp heeft geknepen, meermalen heen en weer heeft geschud, twee maal tegen haar gezicht/hoofd heeft geslagen en haar in haar bedje heeft laten vallen en heeft gegooid. Deze handelingen vonden plaats in drie verschillende momenten op die dag.
Het is een feit van algemene bekendheid dat bij een baby van omstreeks drie maanden oud de schedel nog niet volgroeid en uitgehard is en dat als gevolg daarvan het hoofd bijzonder kwetsbaar is. Daarnaast is een baby sowieso kwetsbaar en dient dus met de grootst mogelijke voorzichtigheid te worden behandeld. De bewezenverklaarde handelingen brengen naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans met zich dat een baby hierdoor zwaar lichamelijk letsel oploopt. Dit wordt ook bevestigd door het medisch rapport. [5] Met deze handelingen heeft de verdachte naar het oordeel van de rechtbank welbewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij [dochter] hierdoor zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen, zodat bewezen kan worden verklaard dat de verdachte opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [dochter] .
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
hij op 01 april 2017 te Voorburg, gemeente Leidschendam-Voorburg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan zijn minderjarige [dochter] , geboren op 4 januari 2017, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- die [dochter] (hardhandig) bij de mond heeft vastgepakt en
- die [dochter] bij de romp heeft vastgepakt en haar (vervolgens) meermalen heen en weer heeft geschud, althans krachtige trek-duw-bewegingen met het lichaam van die [dochter] heeft gemaakt, en
- die [dochter] meermalen tegen het gezicht/hoofd heeft geslagen en
- die [dochter] meermalen in haar bedje heeft laten vallen en
- die [dochter] in de romp/borst heeft geknepen en
- die [dochter] met kracht op het matras heeft geduwd en
- die [dochter] van enige hoogte en/of afstand (met kracht) in haar bedje heeft gegooid,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een behandelverplichting en contactverbod met
[moeder] . De officier van justitie heeft gevorderd om de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om een voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan gekoppeld een ambulante behandelverplichting. Voorts heeft de verdediging verzocht om een taakstraf op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich op 1 april 2017 op meerdere momenten schuldig gemaakt aan het mishandelen van zijn drie maanden oude [dochter] . De verdachte heeft zeer onvoorzichtig en onverantwoordelijk gehandeld en heeft daarmee een onaanvaardbaar groot risico genomen voor wat betreft de mogelijke medische gevolgen van zijn handelen voor [dochter] . Het op een dergelijke wijze omgaan met een weerloos en zeer jong kind is volstrekt ontoelaatbaar en de rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij, als persoon bij wie zijn dochtertje veilig zou moeten zijn, zich zo heeft misdragen. Hij heeft als vader, in plaats van zijn kind te beschermen en een veilige omgeving te bieden, het vertrouwen van zijn kind, dat in het bijzijn van haar vader een gevoel van veiligheid en geborgenheid behoort te kunnen ervaren, in zeer ernstige mate geschonden. De verdachte had zich dienen te beheersen, ook al huilde [dochter] veel en kreeg de verdachte haar maar niet rustig. De verdachte had voorts hulp in moeten roepen, toen hij zich realiseerde dat hij de controle over zijn zelfbeheersing had verloren. De ernst van het feit brengt met zich dat aan de verdachte een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf moet worden opgelegd.
Documentatie
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van de verdachte van 7 september 2018, waaruit naar voren komt dat hij niet eerder is veroordeeld.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van het Pro Justitia rapport d.d. 12 oktober 2017, opgemaakt door psycholoog drs. A.E. Haan. De conclusie van de rapporteur is dat bij de verdachte geen sprake lijkt te zijn van formele of inhoudelijke denkstoornissen, en geen sprake is van een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Wel bestaan er bij de verdachte wellicht misverstanden omtrent de opvoeding van kleine kinderen of hiaten in zijn kennis van gedrag van baby’s. Dit gebrek aan inzicht zou mede geleid kunnen hebben tot toename van frustratie en uiteindelijke escalatie van zijn gedrag. Bij onderzoek en behandeling door De Waag is geconstateerd dat de verdachte vermijdende trekken heeft. Dit geeft een richting aan waarin binnen een behandeling gezocht kan worden naar verbetering van zijn functioneren in relaties en zijn rol als opvoeder. Er zijn geen aanwijzingen gevonden voor een verhoogd risico op recidive vanwege enige stoornis. Wel kan worden gesteld dat de specifieke context van een relatie waarbinnen hij zich te weinig assertief opstelt en onenigheid omtrent de juiste zorg voor een baby mogelijk ook in de toekomst opnieuw aanleiding zou kunnen geven voor risico op agressief gedrag. De verdachte krijgt momenteel behandeling van De Waag gericht op het voorkomen van gewelduitbarsting in de toekomst, waarbij ook aandacht is voor zijn nieuwe relatie en de omgang met kinderen. De rapporteur adviseert om de behandeling bij De Waag voort te zetten.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van het reclasseringsrapport van Leger des Heils, d.d. 6 juli 2017. In dit rapport komt naar voren dat de verdachte geen praktische problemen ervaart. Het feit lijkt een gevolg te zijn van problematische coping met negatieve emoties. De verdachte heeft moeite met het uiten van zijn gevoelens en ervaart veel onderdrukte emoties. De reclassering acht een behandeling bij De Waag geïndiceerd. De kans op herhaling wordt door de reclassering als laag ingeschat.
De straf
Bij de bepaling van de zwaarte van de straf neemt de rechtbank tot uitgangspunt de straffen die in soortgelijke zaken gewoonlijk worden opgelegd.
De rechtbank is, alles afwegende, van oordeel dat alleen een vrijheidsbenemende straf van na te melden duur een passende reactie vormt op het handelen van de verdachte. Hierbij zal een deel van deze gevangenisstraf voorwaardelijk worden opgelegd, teneinde de verdachte in de toekomst van strafbare gedragingen te weerhouden. Aan het voorwaardelijke deel zal de rechtbank de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden.
De rechtbank zal afzien van het dadelijk uitvoerbaar verklaren van de bijzondere voorwaarden, zoals door de officier van justitie gevorderd. De verdachte loopt thans in schorsingsvoorwaarden en deze voorwaarden blijven doorlopen totdat het vonnis onherroepelijk is geworden. Daarna zullen de bijzondere voorwaarden van kracht worden zodra de verdachte het onvoorwaardelijke gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf heeft uitgezeten.

7.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering
[moeder] heeft zich namens [dochter] als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 67.229,60. Deze vordering is op de terechtzitting van 1 oktober 2018 bijgesteld naar € 57.525,60 (de post ‘ziekenhuiskosten 2018’ zijn niet meer aan de orde, tevens zijn de kinderopvang kosten verlaagd).
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de posten diversen, medisch 2017, gederfd loon, immateriële schadevergoeding en advocaatkosten toegewezen kunnen worden. Voor wat betreft de hoogte ervan heeft de officier van justitie zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Het toegewezen bedrag dient vermeerderd te worden met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Ten aanzien van de posten minder werken en opvang heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat deze posten niet van eenvoudige aard zijn en daarom een onevenredige belasting van het strafproces opleveren. De vordering dient in zoverre niet-ontvankelijk verklaard te worden.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de advocaatkosten voldoende onderbouwd zijn en refereert zich ten aanzien van deze post aan het oordeel van de rechtbank. Voor wat betreft de overige posten heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de vordering te complex is en daarom afgewezen, dan wel niet-ontvankelijk verklaard dient te worden.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de post diversen, deze post gedeeltelijk toewijzen tot een bedrag van € 150,-, nu op grond van het onderzoek ter terechtzitting vast is komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het primair ten laste gelegde feit. De rechtbank acht dit bedrag naar billijkheid toewijsbaar, omdat op aanraden van de kinderpsycholoog de omgeving van de babykamer van [dochter] is veranderd.
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de overige materiele posten (medisch 2017, gederfd loon, minder werken en opvang) de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de behandeling van de vordering, gelet op de betwisting door de verdediging, in zoverre een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Ten aanzien van de medische kosten merkt de rechtbank nog op dat onvoldoende uit de onderbouwing blijkt of deze kosten voor [dochter] zijn gemaakt, en zo ja, welke kosten dit betreffen.
Ter zake van de gevorderde immateriële schade zal de rechtbank, gelet op hetgeen de benadeelde partij ter toelichting heeft aangevoerd, naar billijkheid een bedrag van € 2.000,- toewijzen, nu is komen vast te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het primair bewezenverklaarde feit. Gelet op de handelingen die door de verdachte zijn verricht overweegt de rechtbank dat het slachtoffer hierdoor pijn moet hebben ondervonden en dat niet ondenkbeeldig is dat er sprake is van psychisch leed. Op dit moment valt echter nog niet te overzien hoe ernstig de medische en/of psychische gevolgen voor het slachtoffer zijn.
Conclusie
De rechtbank zal de vordering toewijzen tot een bedrag van € 2.150,-.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de vordering in zoverre een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 1 april 2017, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op € 907,50 (zijnde advocaatkosten), en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Omdat de verdachte voor het primair bewezenverklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door dit feit is toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.150,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 1 april 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [moeder] namens [dochter] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 45, 302 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het primair tenlastegelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
poging tot zware mishandeling, begaan tegen zijn kind;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
6 (zes) maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ter vaststelling van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- op geen enkele wijze, direct of indirect, contact opneemt of heeft met de hierna genoemde personen, aangeefster/slachtoffer in deze zaak en het contact direct verbreekt als contact met hem wordt opgenomen. Op geen enkele wijze betekent ook: geen contact via email of sociale media zoals Facebook of WhatsApp:
[moeder] , [geboortedatum 2] 1989, wonende [adres 3] , alsmede hun minderjarige [dochter] , [geboortedatum 3] 2017;
TENZIJ dit contact plaatsvindt met voorafgaande toestemming en in aanwezigheid
van (een vertegenwoordiger van) de reclassering;
- zich gedurende de proeftijd zal melden bij de reclassering Leger des Heils, gevestigd aan de Conradkade 53/54 te Den Haag ( [telefoonnummer] ) en zich daar zal blijven melden zo lang en frequent als dat door deze reclasseringsinstelling nodig wordt geacht;
- zich zal houden aan de aanwijzingen en/of voorschriften van of namens deze
reclasseringsinstelling, ook als dat inhoudt het deelnemen aan een intake bij de
Waag en volgen van ambulante behandeling bij de Waag, dan wel een soortgelijke
behandelinstelling;
geeft opdracht aan het Leger des Heils tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan partij [moeder] (gemachtigde van [dochter] ), een bedrag van € 2.150,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 1 april 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk is in de vordering en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op 907,50 (zijnde advocaatkosten), en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 2.150,- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 1 april 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [moeder] (gemachtigde van [dochter] );
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 31 dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Holleman, voorzitter,
mr. A.J. Japenga, rechter,
mr. N.F.H. van Eijk, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. V.A. Paul, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 oktober 2018.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2017090694, van de politie eenheid Den Haag, district Zoetermeer – Leidschendam / Voorburg, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 56).
2.Proces-verbaal van aangifte van [moeder] namens [dochter] , blz. 25-28.
3.De eigen waarneming van de rechtbank.
4.Verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 1 oktober 2018.
5.Rapport van het Nederlands Forensisch Instituut: ‘Medisch forensisch onderzoek in verband met een vermoeden van toegebracht letsel bij een meisje van circa 3 maanden oud.’, d.d. 22 december 2017.