Overwegingen
Feiten
1. Eiser is huurder en bewoner van de woning op het adres [adres] in [adres]. Eiser huurt de woning van de woningcorporatie [woningcorporatie] te [plaats]. Per niet gedateerde “Mededeling huuraanpassing”, die in kopie tot de gedingstukken behoort, heeft [woningcorporatie] eiser geïnformeerd over de huurverhoging per 1 juli 2016. Volgens deze mededeling bedroeg de bestaande totale bruto huur € 463,68, bestaande uit kale huur € 455,72, lampen/starters € 0,64, glasverzekering € 1,16, verlichting portiek € 1, glazen wassen € 1,68 en onderhuid tuinen € 3,48. Per 1 juli 2016 werd de bruto huur € 468,24, bestaande uit een kale huur van € 460,28 en verder gelijkblijvende servicekosten.
2. Bij beschikking van 8 september 2017 heeft verweerder de aan eiser toekomende huurtoeslag voor het jaar 2016 definitief berekend op € 2.494. Vervolgens heeft eiser een verzoek tot herziening ingediend en naar aanleiding daarvan is bij beschikking van 16 februari 2018 de huurtoeslag voor 2016 nader vastgesteld op € 2.501. Deze huurtoeslag is berekend naar een rekenhuur per 1 januari 2016 van € 448,85 per maand, bestaande uit kale huur van € 444,60, energiekosten gemeenschappelijke ruimten van € 2,57 en schoonmaakkosten gemeenschappelijke ruimten van € 1,68 en een rekenhuur per 1 juli 2016 van € 464,53 per maand, bestaande uit kale huur van € 460,28 en gelijkblijvende kosten van gemeenschappelijke ruimten.
3. Per brief van 13 november 2017 heeft [woningcorporatie] eiser de afrekening van de servicekosten van de woning over 2016 toegestuurd. De afrekening vermeld een te betalen bedrag van € 84,92 dat bestaat uit € 93,48 aan nog te betalen kosten van elektra, waarmee wordt verrekend een terug te geven bedrag van € 8,56 voor teveel betaalde kosten van glazenwassen en onderhuid tuinen.
4. Eiser heeft tegen de beschikking van 16 februari 2018 bezwaar gemaakt omdat na een arbitrageprocedure de kosten van elektriciteit hoger uitvielen, met als gevolg het nog te betalen bedrag volgens de in 1 vermelde afrekening over 2016. Bij de bestreden uitspraak op bezwaar heeft verweerder het bezwaar afgewezen omdat voor het berekenen van de huurtoeslag sprake moet zijn van maandelijkse huurbetaling inclusief servicekosten, terwijl uit het huurcontract zou zijn gebleken dat eiser de servicekosten achteraf betaalt.
Geschil5. In geschil is de hoogte van de huurtoeslag. Daarbij is meer specifiek in geschil of bij het bepalen van de rekenhuur moet worden uitgegaan van de servicekosten die met de maandelijkse huur zijn betaald of van de servicekosten zoals die bij de in rechtsoverweging 1 vermelde afrekening over 2016 zijn vastgesteld.
6. Eiser stelt zich op het standpunt dat de huurtoeslag moet worden verhoogd omdat sprake is van maandelijkse huurbetaling inclusief servicekosten, zij het dat over 2016 een deel van de servicekosten pas later is nagevorderd. Eiser heeft in geding een kopie van de huurovereenkomst uit 2005 ingebracht waaruit blijkt dat de maandelijkse huurbetaling bestaat uit huur en de vergoedingen voor bijkomende leveringen en diensten, te weten verlichting portiek, lampen/starters, glazenwassen, onderhoud tuinen en glasverzekering.
7. Verweerder stelt zich op het standpunt dat alleen de servicekosten die op grond van het huurcontract maandelijks zijn betaald in aanmerking kunnen worden genomen. Verweerder heeft daarvoor gewezen op de uitspraken van de Raad van State van 18 februari 2015, ECLI:N:RVS:2015:474 en 3 augustus 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2152. Volgens verweerder is de huurtoeslag terecht is berekend op een bedrag dat niet hoger is dan € 2.501. Verweerder heeft daarvoor gewezen op de “Mededeling huuraanpassing” per 1 juli 2016, die in kopie tot de gedingstukken behoort en geconcludeerd dat de in die mededeling vermelde bedragen leiden tot een lagere rekenhuur dan die waarop de herziene huurtoeslag is gebaseerd. 8. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot het nader vaststellen van de huurtoeslag, waarbij de servicekosten zoals die zijn vermeld in de in 1 vermelde afrekening over 2016 geheel in aanmerking worden genomen.
9. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Beoordeling van het geschil
10. Op grond van artikel 5, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet op de huurtoeslag is de rekenhuur de huur die de huurder per maand is verschuldigd, vermeerderd met een bedrag voor de door de huurder verschuldigde servicekosten. Op grond van het derde lid van dit artikel worden als servicekosten uitsluitend in aanmerking genomen:
a. kosten voor het in bedrijf zijn van lift-, ventilatie-, hydrofoor- en alarminstallaties, en van verlichting van door de huurder met anderen gemeenschappelijk gebruikte ruimten, met een maximum van € 12 per maand;
b. schoonmaakkosten van de lift en andere gemeenschappelijke ruimten, met een maximum van € 12 per maand;
c. de kosten voor de diensten van een huismeester, met een maximum van € 12 per maand;
d. kapitaals- en onderhoudskosten van dienstruimten en gemeenschappelijke recreatieruimten, met een maximum van € 12 per maand.
11. Naar het oordeel van de rechtbank biedt de tekst van artikel 5 van de Wet op de huurtoeslag geen grond voor het standpunt van verweerder dat bij het bepalen van de rekenhuur alleen de maandelijks betaalde servicekosten in aanmerking kunnen worden genomen, zoals die bij wijze van voorschot in rekening zijn gebracht. Naar de aard van een voorschot bestaat de mogelijkheid dat op enig moment bij een eindafrekening het definitieve bedrag hetzij gelijk is aan het reeds in rekening gebrachte voorschot, hetzij lager dan wel hoger is. Die eindafrekening betreft nog altijd de betaling van de maandelijkse servicekosten. De wet spreekt immers van huur en servicekosten die maandelijks verschuldigd zijn, wat niet wil zeggen dat die ook daadwerkelijk maandelijks in rekening gebracht en/of betaald moeten zijn.
12. De mogelijkheid om naar aanleiding van de definitieve vaststelling van de servicekosten zo nodig over te gaan tot een herberekening van de aanspraak op huurtoeslag past ook volledig in het algemene wettelijke systeem van toeslagen, inhoudende dat eerst bij wijze van voorschot een bedrag wordt toegekend en na een (wettelijk) tijdsverloop een definitieve toekenning plaats vindt. De wettelijke systematiek van toeslagen houdt voorts in dat zowel ten aanzien van een voorschot als van de definitieve toekenning - binnen bepaalde (wettelijke) voorwaarden - herziening daarvan mogelijk is. Het standpunt van verweerder stemt niet overeen met die wettelijke systematiek.
13. Overigens is in de door verweerder aangehaalde uitspraken van de Raad van State voor zijn standpunt evenmin steun te vinden. In de uitspraak van 18 februari 2015, ECLI:N:RVS:2015:474, ging het om het in aanmerking nemen van de maximale huurprijsgrens in de plaats van de werkelijke huurprijs. Dat is in de onderhavige zaak niet aan de orde. In de uitspraak van 3 augustus 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2152, ging het om de vraag of een lager bedrag aan servicekosten dan de werkelijke servicekosten in aanmerking kon worden genomen, met als gevolg een lagere rekenhuur dan de maximale rekenhuur. Ook dat is in de onderhavige zaak niet aan de orde. 14. Het vorenstaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat het standpunt van eiser het juiste is en dat daarom het beroep gegrond moet worden verklaard.
15. Met inachtneming van artikel 8:41a van de Algemene wet bestuursrecht, waar is bepaald dat de bestuursrechter een aan hem voorgelegd geschil zoveel mogelijk definitief beslecht, zal de rechtbank de huurtoeslag hierna zelf opnieuw vaststellen.
16. Ter zitting in onder meer naar voren gekomen dat voor het vaststellen van de rekenhuur moet worden uitgegaan van de Mededeling huuraanpassing. Verder heeft verweerder aangevoerd dat bij de herziening van de huurtoeslag de servicekosten voor een te hoog bedrag in aanmerking zijn genomen, maar dat daarop niet is teruggekomen. Op grond van artikel 5, derde lid, van de Wet op de huurtoeslag kunnen van de servicekosten de glasverzekering en het onderhoud van de tuinen niet in aanmerking worden genomen bij het bepalen van de rekenhuur. De Mededeling huuraanpassing leidt derhalve tot een rekenhuur per 1 januari 2016 van € 459,04 (€ 455,72 + € 0,64 + € 1 + € 1,68) en per 1 juli 2016 van € 463,60 (€ 460,28 + € 0,64 + € 1 + € 1,68). Ingevolge de afrekening over 2016 en met inachtneming van het in 11 gegeven oordeel moeten deze rekenhuren nog worden verhoogd met € 7,79 (€ 93,48 : 12), dus tot € 466,83 voor het eerste halfjaar en tot € 471,39 voor het tweede halfjaar.
17. Dit leidt tot een huurtoeslag van € 215 per maand voor het eerste halfjaar en € 218 voor het tweede halfjaar. De huurtoeslag dient dus te worden verhoogd tot € 2.598 (6 x (€ 215 + € 218)). Voor zover de stelling van verweerder, dat bij de herziening te hoge servicekosten in aanmerking zijn genomen, moet worden opgevat als een beroep op interne compensatie, is daaraan voldaan, omdat, hoewel de in aanmerking te nemen servicekosten uiteindelijk hoger zijn, voor de servicekosten waar verweerder op doelde (hierbij alsnog) is uitgegaan van lagere bedragen.
18. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling omdat gesteld noch gebleken is dat eiser kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.