ECLI:NL:RBDHA:2018:12173

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 september 2018
Publicatiedatum
11 oktober 2018
Zaaknummer
AWB 18 / 15909
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering machtiging tot voorlopig verblijf voor Eritrese pleegkinderen

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 13 september 2018, hebben eisers, twee Eritrese broers, beroep ingesteld tegen de weigering van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om hen een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) te verlenen in het kader van nareis. De staatssecretaris had eerder op 21 november 2017 het bezwaar van eisers tegen deze weigering ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 13 september 2018 zijn eisers en hun gemachtigde niet verschenen, terwijl de staatssecretaris zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

De rechtbank oordeelde dat eisers niet voldoende bewijs hadden geleverd voor hun identiteit en de gestelde gezinsband met hun referente, die hen als pleegkinderen beschouwde. De rechtbank volgde de staatssecretaris in zijn standpunt dat de overgelegde documenten, waaronder kopieën van doopaktes en een kerkelijke overlijdensakte, niet als substantieel bewijs konden worden aangemerkt, omdat deze niet authentiek waren en niet van overheidswege waren verstrekt. Bovendien werd vastgesteld dat de referente, die op jonge leeftijd met eisers bij verschillende gezinnen had gewoond, niet de rol van pleegouder had vervuld.

De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat eisers hun identiteit en gezinsband niet aannemelijk hadden gemaakt en dat het beroep ongegrond werd verklaard. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door rechter mr. J.F.I. Sinack, in aanwezigheid van griffier mr. A.S. Hamans, op 8 oktober 2018. Partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/15909
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[naam 1] , eiser 1, en
[naam 2] , eiser 2
hierna gezamenlijk te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. R.E. Temmen),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. J.E.P. Pijnenburg).

Procesverloop

Bij besluit van 21 november 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen de weigering om aan hen een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis af te geven ongegrond verklaard.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 september 2018. Eisers en hun gemachtigde zijn met voorafgaand bericht niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de aanvraag van referente ( [naam 3] ) om afgifte van een mvv voor nareis van eisers afgewezen. Volgens verweerder hebben eisers hun identiteit en gestelde gezinsband met referente (zij zouden haar jongere broers en pleegkinderen zijn) niet aannemelijk gemaakt.
2. Verweerder heeft terecht gesteld dat eisers geen officiële documenten hebben overgelegd ter onderbouwing van hun identiteit en gestelde gezinsband. Ook volgt de rechtbank verweerder in het standpunt dat de overlegde kopieën van twee doopaktes en een kerkelijke overlijdensakte geen substantieel bewijs opleveren omdat het geen authentieke, van overheidswege verstrekte documenten zijn.
3. Bovendien heeft verweerder niet ten onrechte geoordeeld dat uit de verklaringen van referente tijdens het nareisgehoor van 3 februari 2016 valt af te leiden dat zij niet de rol van pleegouder heeft gehad. Referente zou op achtjarige leeftijd met eisers, na het overlijden van hun ouders, bij de familie [naam 4] zijn gaan wonen. Vier jaar later zouden zij bij een zekere [naam 5] zijn ingetrokken. Eiseres heeft verklaard over hun feitelijke verzorging door zowel [naam 4] als door [naam 5] . De enkele omstandigheid dat referente in die gezinnen werkzaamheden heeft verricht, heeft verweerder niet ten onrechte tot de conclusie geleid dat daaruit geen pleegouderschap van referente moet worden aangenomen.
4. De in beroep overgelegde verklaring die zou zijn opgesteld door [naam 4] doet niet af aan de verklaringen van referente en geeft geen reden voor een ander oordeel.
5. Gelet op de gronden van bezwaar heeft verweerder van het horen van eisers en referente kunnen afzien.
6. Het beroep is ongegrond
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, op 8 oktober 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.