ECLI:NL:RBDHA:2018:12167

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 oktober 2018
Publicatiedatum
11 oktober 2018
Zaaknummer
NL18.7755
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Syrische eiser niet-ontvankelijk verklaard wegens internationale bescherming in Italië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 oktober 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Syrische eiser. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft de zaak behandeld in het kader van het bestuursrecht en het vreemdelingenrecht, waarbij de zitting op 3 mei 2018 werd geopend en op 4 oktober 2018 werd hervat. De eiser, die uit Syrië was gevlucht, had verklaard dat hij in Italië asiel had moeten aanvragen en dat hij daar geen toegang had tot onderdak en werk. De rechtbank oordeelde dat de eiser al internationale bescherming had in Italië, zoals bevestigd door de Italiaanse autoriteiten. De rechtbank heeft de beroepsgrond van de eiser dat de behandeling van zijn beroep moest worden aangehouden in afwachting van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie, verworpen. De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de asielaanvraag niet-ontvankelijk was, omdat de eiser al bescherming genoot in Italië. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.7755

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

(gemachtigde: mr. F.A. van den Berg),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

ProcesverloopBij besluit van 20 april 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard.

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het onderzoek ter zitting is geopend op 3 mei 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.H.H.P.M. Kelderman. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst.
Het onderzoek ter zitting is hervat op 4 oktober 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen N. Gorges. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N.H.T. Jansen.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en bezit de Syrische nationaliteit. Hij heeft hier te lande een asielaanvraag ingediend. Eiser heeft verklaard dat hij uit Syrië is gevlucht voor de burgeroorlog en dat hij naar Nederland wilde komen, maar dat hij bij aankomst in Italië is gedwongen om aldaar asiel aan te vragen. Ook heeft eiser verklaard dat hij in Italië geen toegang heeft gehad tot onderdak en betaalde arbeid, en dat hij met de dood is bedreigd bij een poging om hem te dwingen de organen van een overleden vriend af te staan.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder eisers asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser al internationale bescherming heeft in Italië. Verweerder baseert zich daarbij op de reactie op een terugnameverzoek van de Italiaanse autoriteiten van 7 maart 2018 waarin is meegedeeld dat aan eiser in Italië een asielvergunning is verleend die geldig is tot 2 april 2022.
3. Op wat eiser daartegen aanvoert wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Eiser voert allereerst aan dat hij niet kan terugkeren naar Italië omdat niet wordt voldaan aan artikel 39 van de Richtlijn 2013/32/EU (Procedurerichtlijn). Volgens eiser komen de Italiaanse autoriteiten namelijk hun verplichtingen niet na die gelden op grond van het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen (Vluchtelingenverdrag). Ter onderbouwing wijst eiser op een zestal landenrapportages uit de periode april 2016 tot maart 2017 en op een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 13 december 2017.
5. De rechtbank heeft de behandeling van het beroep op 3 mei 2018 aangehouden in afwachting van een uitspraak van de Afdeling over de vraag of ten aanzien van Italië nog kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel als het gaat om de behandeling van statushouders. De Afdeling heeft deze vraag bevestigend beantwoord in de uitspraak van 30 mei 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1794). Eiser heeft niet aangevoerd dat deze uitspraak ten aanzien van hem niet kan gelden. Reeds daarom kan eisers eerste beroepsgrond niet slagen.
6. Eiser voert daarnaast aan dat de behandeling van het beroep nog verder moet worden aangehouden in afwachting van de beantwoording door het Hof van Justitie van de Europese Unie van de prejudiciële vragen die zijn gesteld in de zaak Addis (zaaknummer
C-517/17, http://curia.europa.eu). In deze zaak wordt, kort weergegeven, de vraag opgeworpen of een verzoek om internationale bescherming niet-ontvankelijk kan worden verklaard indien de leefomstandigheden in de lidstaat waar de vreemdeling al internationale bescherming heeft niet voldoen aan de artikelen 20 en verder van de Richtlijn 2011/95/EU (Kwalificatierichtlijn), zonder in strijd te zijn met de artikelen 3 van het EVRM of 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
7. Reeds omdat er ten aanzien van eiser van uit moet worden gegaan dat hij in Italië zal worden behandeld overeenkomstig de waarborgen die voortvloeien uit het EVRM en het Vluchtelingenverdrag, ziet de rechtbank geen aanleiding om de behandeling van het beroep verder aan te houden.
8. De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder eisers asielaanvraag niet-ontvankelijk heeft kunnen verklaren omdat hij al in het bezit is van internationale bescherming in Italië. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.