ECLI:NL:RBDHA:2018:12166
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Weigering machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis voor Ugandese kinderen
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, hebben eisers, vier Ugandese kinderen, beroep ingesteld tegen de weigering van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om hen een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) te verlenen in het kader van nareis. De staatssecretaris had eerder op 29 december 2017 het bezwaar van eisers tegen de afwijzing van hun aanvragen om een mvv ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 13 september 2018, waarbij eisers werden vertegenwoordigd door hun gemachtigde, mr. A.W.J. van der Meer, en de referente, die zich als pleegmoeder presenteert, was ook aanwezig met een tolk.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de referente geen overtuigend bewijs heeft geleverd van de gestelde pleegouderrelatie met de kinderen. Er ontbraken cruciale documenten, zoals overlijdensaktes van de biologische ouders en een voogdijverklaring, die de relatie zouden kunnen onderbouwen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat de pleegouderrelatie niet aannemelijk was gemaakt, en dat er geen noodzaak was om de behandeling van het beroep aan te houden voor nader onderzoek naar de identiteit van de eisers.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, met de overweging dat de staatssecretaris de aanvragen op juiste wijze had beoordeeld volgens de geldende wet- en regelgeving. De uitspraak werd gedaan door mr. J.F.I. Sinack, in aanwezigheid van griffier mr. A.S. Hamans, en is openbaar uitgesproken op 8 oktober 2018. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.