In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 27 september 2018 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een asielprocedure. Verzoeker, een Kameroense nationaliteit, had een opvolgende aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Het bestreden besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid verklaarde deze aanvraag niet-ontvankelijk op basis van het ontbreken van relevante nieuwe elementen. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij de behandeling van zijn beroep in Nederland in vrijheid kan afwachten.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het verzoek om in vrijheid te worden gesteld niet kan worden toegewezen, omdat de inbewaringstelling van verzoeker niet het gevolg is van het besluit waartegen hij in beroep is. Echter, de voorzieningenrechter heeft wel geoordeeld dat verzoeker de behandeling van zijn beroep in Nederland mag afwachten, met inachtneming van de rechten die voortvloeien uit de Opvangrichtlijn. Dit is in lijn met het arrest van het Europese Hof van Justitie inzake Gnandi, dat stelt dat aan een beroep tegen een terugkeerbesluit schorsende werking moet worden toegekend.
De voorzieningenrechter heeft verweerder ook veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, vastgesteld op € 501,–. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.