ECLI:NL:RBDHA:2018:12148

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 augustus 2018
Publicatiedatum
10 oktober 2018
Zaaknummer
NL18.6170
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring van asielaanvragen van Syrische statushouders in Griekenland

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 21 augustus 2018, zijn eisers, een Syrisch gezin, in beroep gegaan tegen de niet-ontvankelijk verklaring van hun asielaanvragen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had de aanvragen afgewezen op basis van artikel 30a van de Vreemdelingenwet 2000, omdat eisers sinds 28 maart 2017 internationale bescherming genieten in Griekenland. De rechtbank heeft de behandeling van de beroepen aanvankelijk aangehouden in afwachting van een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Tijdens de zitting op 16 augustus 2018, waarbij eisers werden bijgestaan door hun advocaat, werd de situatie in Griekenland besproken. Eisers voerden aan dat de omstandigheden in Griekenland onacceptabel waren, met name vanwege de zwangerschap van eiseres en de minderjarigheid van hun kind. Ze stelden dat de Griekse autoriteiten hen geen adequate hulp boden en dat de leefomstandigheden in de opvang onveilig en onhygiënisch waren.

De rechtbank overwoog dat, hoewel de situatie voor statushouders in Griekenland moeilijk is, dit niet automatisch betekent dat terugkeer naar Griekenland een schending van artikel 3 van het EVRM met zich meebrengt. De rechtbank concludeerde dat eisers niet aannemelijk hadden gemaakt dat zij bij terugkeer een reëel risico liepen op een schending van hun mensenrechten. De rechtbank oordeelde dat de aanvragen van eisers terecht niet-ontvankelijk waren verklaard en dat de beroepen ongegrond waren. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak benadrukt het interstatelijk vertrouwensbeginsel en de verantwoordelijkheden van zowel de Griekse autoriteiten als de eisers zelf in het effectueren van hun rechten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: NL18.6170 en NL18.6172

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 augustus 2018 in de zaak tussen

[naam 1] , eiser

[naam 2], eiseres
mede namens hun minderjarige kind
[naam 3]
hierna gezamenlijk te noemen eisers
(gemachtigde: mr. A. Heida),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. N.H.T. Jansen).

ProcesverloopBij twee afzonderlijke besluiten van 27 maart 2018 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) omdat zij sinds 28 maart 2017 internationale bescherming genieten in Griekenland.

Op 19 april 2018 heeft de rechtbank de behandeling van de beroepen tegen de bestreden besluiten aangehouden in afwachting van een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling).
De zitting is voortgezet op 16 augustus 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. M.J. Paffen, advocaat, als waarnemer van zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen R. Issa. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eisers hebben de Syrische nationaliteit. Zij hebben op 17 maart 2018 asielaanvragen ingediend.
2. Verweerder heeft aan de bestreden besluiten ten grondslag gelegd dat eisers reeds in een andere lidstaat van de Europese Unie internationale bescherming genieten. Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan ervan worden uitgegaan dat Griekenland zijn verplichtingen ten opzichte van eisers zal nakomen. Verweerder ziet geen reden om aan te nemen dat het voor eisers niet redelijk zou zijn om terug naar Griekenland te keren.
3. Eisers stellen bijzonder kwetsbaar te zijn door de zwangerschap van eiseres en de minderjarigheid van hun zoon. Voor hen is de situatie in Griekenland zo slecht, dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De Griekse autoriteiten hebben eisers geen levensmiddelen, opvang of hulp bij het vinden van huisvesting aangeboden. Eisers moesten in een onveilige en onhygiënische particuliere opvangplek verblijven waar veel alcohol- en drugsverslaafden leefden. Ter onderbouwing van de slechte levensomstandigheden verwijzen eisers naar de verschillende rapporten van non-gouvernementele en gouvernementele organisaties [1] . Ten onrechte is hen tegengeworpen dat zij zich hadden moeten wenden tot de Griekse (hogere) autoriteiten. Zij hebben dit herhaaldelijk gedaan, zonder resultaat. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 30 mei 2018 [2] hebben eisers ter zitting gesteld dat bij de beoordeling van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw, ruimte moet blijven bestaan of van het interstatelijk vertrouwensbeginsel in het individuele geval kan worden uitgegaan. Hieruit kan geconcludeerd worden dat terugkeer naar het land dat bescherming heeft geboden in strijd kan zijn met artikel 3 van het EVRM [3] . Omdat de leefomstandigheden in Griekenland voor eisers zo deplorabel waren, moet worden geconcludeerd dat ondanks de wettelijke gelijkheid tussen vreemdelingen die internationale bescherming genieten (statushouders), en Griekse staatsburgers, de feitelijke situatie anders is. Subsidiair hebben eisers de rechtbank verzocht hun beroep aan te houden in afwachting van het antwoord van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ) op de prejudiciële vragen die zijn gesteld door het Duitse Bundesverwaltungsgericht [4] .
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. De Afdeling heeft in de uitspraak van 30 mei 2018 [5] overwogen dat de situatie voor statushouders in Griekenland moeilijk is, maar niet zodanig dat zij bij terugkeer zonder meer een reëel risico lopen op een schending van artikel 3 van het EVRM. Het enkele feit dat een persoon terugkeert naar een lidstaat waar zijn economische positie slechter zal zijn dan in de lidstaat waar hij thans verblijft, is niet voldoende om te oordelen dat artikel 3 van het EVRM in dat geval zal worden geschonden. Statushouders hebben dezelfde rechten als Griekse staatsburgers als het gaat om de arbeidsmarkt, de gezondheidszorg en onderwijs.
5. De rechtbank erkent dat in de praktijk toch verschillen bestaan in de leefomstandigheden tussen statushouders en Griekse staatsburgers, bijvoorbeeld omdat veel statushouders de Griekse taal niet spreken. Echter, de Griekse overheid staat niet onverschillig tegenover de problemen van statushouders. De Griekse autoriteiten hebben maatregelen genomen om bestaande problemen met huisvesting op te lossen. Ook heeft Griekenland op lokaal niveau tien
Migrant Integration Centresgeopend om ondersteuning te bieden aan de integratie van statushouders [6] . In het individuele geval van eisers is niet aannemelijk gemaakt dat zij wel een reëel risico lopen op een schending van artikel 3 van het EVRM, of dat de Griekse staat onverschillig tegen hen is. Zij hebben immers meermaals medische hulp van de Griekse staat ontvangen. Om deze redenen is er geen aanleiding om niet uit te gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Van eisers mag worden verwacht dat zij zelf inspanningen leveren om hun rechten te effectueren. Van hen mag worden verwacht dat zij, indien nodig, in Griekenland klagen bij de (hogere) autoriteiten. De door eisers aangehaalde landeninformatie leidt niet tot een ander oordeel, nu het merendeel ervan in ogenschouw is genomen in de hiervoor aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 30 mei 2018. Het rapport van Amnesty International van 22 februari 2018 valt daar niet onder, maar kan evenmin leiden tot een ander oordeel. Dat rapport gaat namelijk hoofdzakelijk over asielzoekers en niet over statushouders, zoals eisers.
6. Omdat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij bij terugkeer naar Griekenland een reëel risico lopen op een schending van artikel 3 van het EVRM, ziet de rechtbank geen reden om de behandeling van de beroepen aan te houden in afwachting van het antwoord op de prejudiciële vragen van het HvJ.
7. De aanvragen van eisers zijn terecht niet-ontvankelijk verklaard. De beroepen zijn ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. W.H. Mentink, griffier op 21 augustus 2018.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Amnesty International rapport van 22 februari 2018, Pro Asyl rapport van 23 juni 2017, het United States Department of State rapport van 3 maart 2017, Aida rapport van 28 maart 2017
2.Uitspraak van de Afdeling van 30 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1795
3.Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
4.Verzoeken om een prejudiciële beslissing door het Bundesverwaltungsgericht (Duitsland) op 28 augustus 2017 en 15 september 2017, (C-517/17, C-540/17 en C-541/17)
5.Uitspraak van de Afdeling van 30 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1795
6.Dit blijkt uit de brieven van verweerder van 6 november 2017 en van het ministerie van Buitenlandse Zaken van 20 december 2017, waarnaar wordt verwezen in de uitspraak van de Afdeling van 30 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1795