ECLI:NL:RBDHA:2018:12105

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 september 2018
Publicatiedatum
10 oktober 2018
Zaaknummer
NL18.15492
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid voor asielaanvraag onder de Dublinverordening en bewijslast van verblijf buiten de EU

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 september 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser, een Eritrese nationaliteit houder. Eiser had op 20 maart 2018 een asielaanvraag ingediend, maar de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid weigerde deze in behandeling te nemen, stellende dat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 20 september 2018, waar eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk, heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. Eiser betwistte de verantwoordelijkheid van Italië door te stellen dat hij het grondgebied van de EU voor meer dan acht maanden had verlaten, wat volgens artikel 19, tweede lid, van de Dublinverordening zou betekenen dat Italië niet langer verantwoordelijk is voor zijn aanvraag. Eiser heeft verschillende documenten overgelegd ter onderbouwing van zijn verblijf in Oeganda, waaronder een lokale identiteitskaart en verklaringen van de lokale overheid.

De rechtbank oordeelde echter dat eiser niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat hij drie maanden aaneengesloten buiten de EU had verbleven. De rechtbank concludeerde dat de documenten die eiser had overgelegd niet authentiek konden worden vastgesteld en dat hij niet had aangetoond dat hij zijn hernieuwde inreis in de EU had onderbouwd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de staatssecretaris terecht Italië verantwoordelijk had geacht voor de behandeling van de asielaanvraag. De uitspraak werd gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, in aanwezigheid van griffier mr. W.H. Mentink.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.15492

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

(gemachtigde: mr. N. Vollebergh),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C.W.M. van Breda).

Procesverloop

Bij besluit van 20 augustus 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak met nummer NL18.15493, plaatsgevonden op 20 september 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen Z. Haile. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Eritrese nationaliteit. Hij heeft op 20 maart 2018 een asielaanvraag ingediend.
2. Op 9 mei 2018 heeft verweerder de Italiaanse autoriteiten gevraagd eiser terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Verordening (EU) nr. 604/2013 (hierna: de Dublinverordening). Italië heeft dat verzoek op 1 juni 2018 geaccepteerd.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 omdat Italië daarvoor verantwoordelijk wordt geacht.
4. Eiser betwist dat Italië nog verantwoordelijk is voor zijn asielaanvraag. Hij voert daartoe aan dat hij het grondgebied van de Europese Unie voor een periode van acht maanden heeft verlaten en dat daarmee op grond van artikel 19, tweede lid, van de Dublinverordening, de verantwoordelijkheid van Italië voor de behandeling van zijn asielaanvraag is komen te vervallen. Ter onderbouwing daarvan heeft eiser een reeks van bewijzen ingebracht, waaronder een Oegandese lokale identiteitskaart, een Oegandese verklaring omtrent gedrag, twee verklaringen over zijn verblijf aldaar en vlieggegevens/vliegtickets van en naar Oeganda.
5. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat eiser met de overgelegde documenten niet heeft aangetoond dat hij ten minste drie maanden buiten het grondgebied van de EU-lidstaten heeft verbleven. Uit de verklaring van onderzoek van 24 juli 2018 van Bureau Documenten is immers gebleken dat niet kan worden vastgesteld of de Oegandese identiteitskaart echt is, gelet op het ontbreken van voldoende, betrouwbaar vergelijkingsmateriaal. De verklaringen van de lokale overheid en de verklaring van de politie zijn volgens Bureau Documenten niet te beoordelen op echtheid. De vlieggegevens/vliegtickets tonen niet aan dat eiser de Europese Unie voor meer dan drie maanden heeft verlaten. Daarnaast heeft eiser volgens verweerder geen gedetailleerde en/of verifieerbare verklaringen gegeven over zijn gestelde hernieuwde inreis in het grondgebied van de EU-lidstaten.
De rechtbank oordeelt als volgt.
6. De rechtbank stelt voorop dat op eiser de bewijslast rust om aan te tonen dat hij drie maanden aaneengesloten buiten het grondgebied van de Europese Unie heeft verbleven. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat van dergelijk bewijs geen sprake is. Nu blijkens de verklaring van onderzoek van Bureau Documenten de authenticiteit van de door eiser overgelegde documenten niet kan worden vastgesteld, hebben deze niet de door eiser gestelde bewijskracht. Eisers stelling dat verweerders onderzoek naar zijn documenten summier is geweest, volgt de rechtbank niet. Het is immers aan eiser om zijn terugkeer naar Oeganda met bewijsmiddelen te onderbouwen en verweerder heeft de door eiser ingebrachte documenten laten onderzoeken door Bureau Documenten. Daarnaast heeft verweerder terecht tegengeworpen dat eiser zijn hernieuwde inreis in het grondgebied van de lidstaten niet heeft onderbouwd. Dat hij zijn Italiaans reisdocument is kwijtgeraakt, waarmee hij naar zijn zeggen de EU zou zijn ingereisd, komt voor zijn rekening en risico. Tot slot heeft verweerder zich ter zitting terecht op het standpunt gesteld dat ook uit de door eiser in beroep overgelegde stukken (geboorteakte van zijn zoon, foto’s van eiser met zijn echtgenote en zoon in Oeganda, en verzendbewijs van geld naar zijn echtgenote) niet kan worden afgeleid dat eiser een aaneengesloten verblijf van drie maanden in Oeganda heeft gehad. Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht Italië verantwoordelijk geacht voor de behandeling van eisers aanvraag.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat dan ook geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond;
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, rechter, in aanwezigheid van mr. W.H. Mentink, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.