ECLI:NL:RBDHA:2018:12101

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 oktober 2018
Publicatiedatum
10 oktober 2018
Zaaknummer
NL18.17346
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige maatregel van bewaring en schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 oktober 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser, opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring niet deugdelijk was gemotiveerd, omdat verweerder niet had aangetoond dat er een concreet aanknopingspunt voor overdracht aan Duitsland bestond. Eiser had tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, waarbij hij stelde dat de grondslag voor de maatregel onjuist was. De rechtbank volgde eiser in zijn standpunt en oordeelde dat de maatregel van bewaring vanaf het moment van opleggen onrechtmatig was. De rechtbank heeft de opheffing van de maatregel van bewaring bevolen en eiser een schadevergoeding van € 1.120,- toegekend voor de onrechtmatige detentie van 14 dagen. Daarnaast werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.002,-. De uitspraak is openbaar gedaan en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.17346

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser]

(gemachtigde: mr. T. Thissen),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Bruin).

Procesverloop

Bij besluit van 21 september 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep strekt van rechtswege ook tot toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 oktober 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen Z. Hamidi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser voert aan dat de grondslag voor het opleggen van de maatregel van bewaring onjuist is. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel op grond van artikel 59a van de Vw wordt opgelegd, omdat een claimakkoord is ontvangen op 10 november 2016. Eiser is vanwege het verstrijken van de overdrachtstermijn echter niet meer te claimen bij de Zwitserse autoriteiten. Daarmee dient de maatregel van bewaring van aanvang af onrechtmatig te worden geacht.
Weliswaar zegt verweerder nu dat eiser bij de Duitse autoriteiten kan worden geclaimd, maar dat is niet vermeld in de maatregel van bewaring en er is ook geen concreet aanknopingspunt voor een overdracht aan Duitsland.
1.1.
Verweerder meent dat niet zozeer van belang is aan welk land eiser kan worden overgedragen, maar dat er een concreet aanknopingspunt voor overdracht aan een lidstaat is, in dit geval Duitsland.
1.2.
De rechtbank stelt vast dat verweerder, ook desgevraagd ter zitting, niet heeft betwist dat de termijn voor overdracht van eiser aan Zwitserland is verstreken. Nu dit tussen partijen niet in geschil is, zal de rechtbank daarvan uitgaan.
Eiser wijst er terecht op dat de maatregel van bewaring niet (mede) is gemotiveerd met de stelling dat er een concreet aanknopingspunt voor overdracht aan Duitsland is. De door verweerder gekozen grondslag van de maatregel is dan ook niet deugdelijk gemotiveerd. Nu eiser er een gerechtvaardigd belang bij heeft zich zo goed mogelijk te kunnen verweren tegen de maatregel, volgt de rechtbank verweerder niet in zijn standpunt dat niet van belang is of de maatregel wat betreft de gekozen grondslag deugdelijk is gemotiveerd. Het staat verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet vrij de motivering van de maatregel op dit punt achteraf mondeling aan te vullen. De rechtbank komt dan ook niet toe aan de vraag of verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat sprake is van een concreet aanknopingspunt voor overdracht van eiser aan Duitsland.
De beroepsgrond slaagt.
2. Het beroep is gegrond en de maatregel van bewaring is vanaf het moment van opleggen daarvan onrechtmatig. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 5 oktober 2018. De andere beroepsgronden behoeven geen bespreking.
3. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om eiser een schadevergoeding van € 1.120,- toe te kennen voor 14 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) bewaring in een detentiecentrum (14 maal € 80,-).
4. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,- en wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 5 oktober 2018;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.120,-, te betalen door de griffier;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.002,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Velzen, rechter, in aanwezigheid van C. Groenewegen, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.