ECLI:NL:RBDHA:2018:12006

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 september 2018
Publicatiedatum
8 oktober 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 2360
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van verblijfsvergunning wegens feitelijke beëindiging van de relatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 september 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de intrekking van een verblijfsvergunning. Eiseres, een Indonesische vrouw, had een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verkregen op basis van haar relatie met een referent. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 11 december 2017 besloten de vergunning in te trekken, omdat de referent had gemeld dat de relatie op 14 augustus 2017 feitelijk was verbroken. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 31 augustus 2018 heeft eiseres betoogd dat de relatie met de referent nog steeds bestaat, aangezien zij samenwonen en op hetzelfde adres zijn ingeschreven. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de referent voldoende bewijs heeft geleverd dat de relatie feitelijk is verbroken. De rechtbank heeft daarbij ook overwogen dat eiseres geen objectieve bewijsstukken heeft overgelegd ter ondersteuning van haar claim van geestelijke mishandeling door de referent.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de intrekking van de verblijfsvergunning niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM, dat het recht op privéleven beschermt. Eiseres heeft de gevolgen van haar keuze om geen echtscheiding aan te vragen voor haar rekening te nemen. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/2360

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 september 2018 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M. Adnyana-Flipse),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Vrooman).

Procesverloop

Bij besluit van 11 december 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aan eiseres verleende vergunning regulier voor bepaalde tijd vanaf 14 augustus 2017 ingetrokken.
Bij besluit van 23 maart 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 augustus 2018.
Eiseres en haar gemachtigde zijn verschenen. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1983 en heeft de Indonesische nationaliteit. Eiseres heeft bij beschikking van 5 februari 2015 een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verkregen met als doel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [persoon X] (hierna: referent)’.
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiseres niet meer aan het doel van de vergunning voldoet. Referent heeft op 14 augustus 2017 aan verweerder medegedeeld dat de relatie met eiseres is verbroken. Hij heeft dit op 6 december 2017 nogmaals bevestigd. Eiseres heeft geen objectieve bewijsstukken overgelegd ten aanzien van de door haar gestelde geestelijke mishandeling door referent. De relatie moet als feitelijk verbroken worden beschouwd. Voorts is er geen schending van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM).
3. Eiseres betoogt dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de relatie met referent feitelijk verbroken is. Zij wonen nog altijd samen, staan in de Basisregistratie Personen (hierna: BRP) op hetzelfde adres ingeschreven en voeren een gemeenschappelijke huishouding. Referent heeft aan verweerder medegedeeld dat er sprake is van een scheiding van tafel en bed. Juridisch is dit niet juist. Verweerder is ten onrechte uitgegaan van de mededeling van referent, in plaats van naar de feitelijke situatie te kijken. Verder is de intrekking van de verblijfsvergunning in strijd met artikel 8 van het EVRM, aldus eiseres.
4. Ingevolge artikel 18, eerste lid, aanhef en onder f, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw) kan een aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 worden afgewezen, indien niet wordt voldaan aan de beperking waaronder de vergunning is verleend of een voorschrift dat aan de vergunning is verbonden.
Ingevolge artikel 19 van de Vw, voor zover van belang, kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd worden ingetrokken op de gronden bedoeld in artikel 18, eerste lid, met uitzondering van onderdeel b.
Hoofdstuk B7/3.1.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: Vc) luidt:
De IND neemt aan dat de gezinsband is verbroken als het huwelijk tussen de vreemdeling en de referent feitelijk of juridisch is verbroken.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1
Niet in geschil tussen partijen is dat het huwelijk tussen eiseres en referent juridisch nog niet is verbroken. Verweerder heeft zich evenwel in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de gezinsband tussen eiseres en referent feitelijk is verbroken. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat referent uit eigen beweging verweerder heeft medegedeeld dat de relatie feitelijk is verbroken. De omstandigheid dat referent hier ook de term
scheiding van tafel en bedheeft gebruikt doet daar niet aan af, omdat hij verschillende keren heeft bericht dat de relatie beëindigd is. Het aangevoerde dat eiseres en referent nog samenwonen en gehuwd zijn en dat eiseres voor referent kookt sluit niet uit dat de relatie feitelijk verbroken is. Daarbij heeft verweerder terecht de verklaring van eiseres ter hoorzitting - dat zij en referent nagenoeg niets samen doen – betrokken. Bovendien heeft eiseres ter zitting verklaard dat eiseres en referent elk in hun eigen levensonderhoud voorzien.
5.2
Gelet op de gedingstukken en het verhandelde ter zitting acht de rechtbank aannemelijk dat referent met zijn (wisselende) mededelingen aan verweerder over de beëindiging van de relatie invloed op het gedrag van eiseres wilde uitoefenen. Dat evenwel sprake is van geestelijke mishandeling heeft eiseres niet onderbouwd, terwijl er wel stukken voorhanden zijn, zoals een door de politie opgemaakt proces-verbaal en informatie van de huisarts en de psycholoog van eiseres. Eiseres wil geen echtscheiding aanvragen omdat zij vreest voor de negatieve reacties van de sociale gemeenschap waarin zij leeft, zowel in Nederland als in Indonesië, en voor acties van referent. De gevolgen van de keuze om geen echtscheiding te vragen dienen voor rekening van eiseres te blijven. Daarbij tekent de rechtbank aan dat eiseres van haar psycholoog psychische ondersteuning en van haar advocaat juridische hulp kan krijgen bij het in gang zetten van de echtscheiding en het eventueel vragen van een andere verblijfsvergunning. Van het IOM kan zij hulp vragen bij een eventuele terugkeer naar Indonesië.
5.3
In de enkele stelling van eiseres dat zij door de intrekking van de verblijfsvergunning wordt geschaad in haar bestaansrecht, ziet de rechtbank voorts geen aanleiding voor het oordeel dat de intrekking van de verblijfsvergunning in strijd is met haar recht op privéleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Nobel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 september 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.