ECLI:NL:RBDHA:2018:12002

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 oktober 2018
Publicatiedatum
8 oktober 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 1350
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning en niet-ontvankelijkheid bezwaar wegens termijnoverschrijding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 oktober 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Turkse nationaliteit houdende vrouw, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, die op 8 maart 2014 was verleend, maar deze werd door de Staatssecretaris ingetrokken op 8 april 2015. De intrekking was gebaseerd op het verstrekken van onjuiste gegevens door eiseres. Daarnaast werd er een inreisverbod voor twee jaar opgelegd. Eiseres heeft tegen het besluit van 26 januari 2018, waarin haar bezwaar tegen de intrekking niet-ontvankelijk werd verklaard, beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 31 augustus 2018 was eiseres aanwezig, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, terwijl de Staatssecretaris niet verscheen. De rechtbank overwoog dat eiseres haar bezwaarschrift niet binnen de wettelijke termijn had ingediend, zoals voorgeschreven in artikel 69 van de Vreemdelingenwet. De rechtbank concludeerde dat het primaire besluit op de juiste wijze was bekendgemaakt, aangezien het was verzonden naar het laatst bekende adres van eiseres. Eiseres had niet tijdig haar adreswijziging doorgegeven, wat haar bezwaar niet-ontvankelijk maakte.

De rechtbank oordeelde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. Eiseres heeft de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/1350

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 oktober 2018 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M. Wiersma),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 8 april 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder de aan eiseres verleende verblijfsvergunning vanaf 8 maart 2014 ingetrokken. Verweerder heeft daarbij aan eiseres een inreisverbod voor de duur van twee jaren opgelegd.
Bij besluit van 26 januari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 augustus 2018.
Eiseres is verschenen heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1989 en heeft de Turkse nationaliteit. Eiseres heeft sinds 8 maart 2014 een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel ‘verblijf bij familie- of gezinslid bij [X]’. Verweerder heeft deze verblijfsvergunning vanaf 8 maart 2014 ingetrokken, omdat eiseres onjuiste gegevens heeft verstrekt danwel gegevens heeft achtergehouden.
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiseres haar bezwaarschrift niet binnen de daarvoor in artikel 69, eerste lid, van de Vreemdelingenwet (hierna: Vw) gegeven termijn heeft ingediend.
3. Ingevolge artikel 4.37, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: Vb), voor zover hier van belang, is een vreemdeling die rechtmatig in Nederland verblijft, verplicht om in geval van verandering van woon- of verblijfplaats binnen Nederland dan wel vertrek naar het buitenland, verweerder hiervan in kennis te stellen, (zo mogelijk) onder opgave van het nieuwe adres.
Op grond van artikel 3.104, vijfde lid, van het Vb wordt de beschikking, die niet of niet mede strekt tot het verlenen, wijzigen of verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 8, onder a of b, van de Wet, bekend gemaakt door uitreiking of door toezending naar het laatst bekende adres.
4. Eiseres betoogt dat haar bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Zij voert daartoe aan dat verweerder het besluit niet naar het laatst bekende adres van eiseres kon worden gestuurd. Wanneer het adres van eiseres onbekend was en toezending derhalve niet mogelijk was, diende het besluit ‘op een andere geschikte wijze’, als bedoeld in artikel 3:41, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, worden bekendgemaakt. Artikel 3.104, vijfde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: Vb) is in zoverre in strijd met die bepaling, vooral nu er in de intrekkingsbeschikking tevens een inreisverbod aan eiseres is opgelegd.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1
Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 30 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:358) hanteren de hoogste bestuursrechters alle als uitgangspunt dat, in het geval van niet-aangetekende verzending van een besluit of een ander rechtens van belang zijnd document, het bestuursorgaan aannemelijk moet maken dat het desbetreffende stuk is verzonden. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, rechtvaardigt het vermoeden van ontvangst van het besluit of ander relevant document op dat adres. Dit brengt mee dat het bestuursorgaan in eerste instantie kan volstaan met het aannemelijk maken van verzending naar het juiste adres.
Indien het bestuursorgaan de verzending naar het juiste adres aannemelijk heeft gemaakt, ligt het vervolgens op de weg van de geadresseerde dat vermoeden te ontzenuwen. Daarvoor moet de geadresseerde feiten stellen op grond waarvan de ontvangst redelijkerwijs kan worden betwijfeld.
5.2
Niet in geschil is dat het primaire besluit, conform artikel 3.104, vijfde lid, van het Vb, naar het laatst bekende BRP-adres van eiseres is verzonden. Voor zover eiseres heeft betoogd dat deze bepaling in strijd is met artikel 3:41 van de Awb, overweegt de rechtbank dat in artikel 24, eerste lid en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 is bepaald dat, voor zover hier van belang, bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent de wijze waarop beschikkingen aan de vreemdeling bekend worden gemaakt. Dit artikel, dat nader uitgewerkt is in artikel 3.104 van het Vb, betreft derhalve een bijzondere regeling die voorgaat op artikel 3:41 van de Awb. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het primaire besluit conform artikel 3.104, vijfde lid, van het Vb op de juiste wijze bekend is gemaakt. De omstandigheid dat verweerder ten tijde van de verzending van het primaire besluit wist dat eiseres niet meer op dit adres woonde leidt niet tot een ander oordeel. Het had immers, gelet op artikel 4.37, eerste lid, van het Vb, op de weg van eiseres gelegen om haar juiste adresgegevens aan verweerder door te geven. Verweerder heeft derhalve het primaire besluit op juiste wijze bekend gemaakt. De omstandigheid dat aan eiseres in het intrekkingsbesluit tevens een inreisverbod is opgelegd, maakt gelet op hoofdstuk A4/2.4.2 van de Vc het voorgaande niet anders. Anders dan eiseres heeft betoogd is hoofdstuk A4/3.4 van de Vc niet van toepassing, nu het opgelegde inreisverbod niet de rechtsgevolgen van artikel 66a, zevende lid, van de Vw heeft.
5.3
Het primaire besluit is op 9 april 2015 verzonden. De bezwaartermijn verstreek derhalve op 8 mei 2015. Eiseres heeft op 21 september 2017 en dus te laat een bezwaarschrift ingediend. In hetgeen eiseres heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder de termijnoverschrijding verschoonbaar heeft moeten achten. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres terecht niet‑ontvankelijk verklaard.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Nobel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 oktober 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.