ECLI:NL:RBDHA:2018:11975

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 oktober 2018
Publicatiedatum
8 oktober 2018
Zaaknummer
09/857562-14
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering door penningmeester van kerk met een totaalbedrag van € 1,9 miljoen

Op 8 oktober 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als penningmeester van verschillende stichtingen verantwoordelijk was voor de financiën. De verdachte, geboren in 1964, werd beschuldigd van verduistering van een totaalbedrag van ongeveer € 1,9 miljoen, dat toebehoorde aan de [stichting 1], [stichting 2] en [stichting 3]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 januari 2010 tot en met 29 september 2014, opzettelijk en wederrechtelijk geldbedragen heeft toegeëigend die hij onder zich had in zijn hoedanigheid als penningmeester. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die hij in buitenlandse detentie heeft doorgebracht. Daarnaast is de verdachte verplicht om schadevergoeding te betalen aan de benadeelde partijen, waaronder [stichting 1], [stichting 2] en [stichting 3]. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen integraal toegewezen, te vermeerderen met wettelijke rente. De uitspraak benadrukt de ernst van de verduistering en het misbruik van vertrouwen door de verdachte, die gedurende een lange periode geld heeft verduisterd voor eigen financieel gewin.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 09/857562-14
Datum uitspraak: 8 oktober 2018
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1964 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 7 juni 2016 (pro forma), 30 augustus 2016 (pro forma), 13 september 2016 (pro forma) en 24 september 2018 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. S. Sleeswijk Visser en van hetgeen door verdachte en zijn raadsman mr. S.Ph.Chr. Wester naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting van 24 september 2018 - ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 januari 2010 tot en met
29 september 2014 te Leiden en/of elders in Nederland en/of in Kroatië en/of in Marokko, een of meermalen, telkens opzettelijk een of meer geldbedrag(en) tot een bedrag van (totaal ongeveer) EUR 1.883.000, te weten (ongeveer)
a. a) EUR 269.000 (toebehorende aan [stichting 1] )
en/of
b) EUR 1.505.000 (toebehorende aan de [stichting 2] te Leiden (en/of [stichting 2.1] en/of [stichting 2.2] en/of [stichting 2.3] ))
en/of
c) EUR 109.000 (toebehorende aan [stichting 3] )
geheel of ten dele toebehorende aan [stichting 1] en/of [stichting 2] te Leiden (en/of [stichting 2.1] en/of [stichting 2.2] en/of [stichting 2.3] ) en/of [stichting 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk(e) geldbedrag(en) verdachte anders dan door misdrijf, te weten in zijn hoedanigheid als penningmeester en/of kerkrentmeester, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte in de ten laste gelegde periode van de bankrekeningen van de [stichting 2] te Leiden (waaronder die op naam van de [stichting 2.1] , de [stichting 2.2] en [stichting 2.3] ), de [stichting 1] en de [stichting 3] overboekingen, pintransacties en een contante geldopname ten behoeve van zichzelf heeft verricht en zich daardoor in totaal ongeveer EUR 1.883.000,-- wederrechtelijk heeft toegeëigend. Omdat verdachte dit heeft gedaan in zijn hoedanigheid van penningmeester, is sprake van verduistering in dienstbetrekking zoals bedoeld in artikel 322 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), aldus de officier van justitie.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte partieel dient te worden vrijgesproken, nu er
- kort gezegd - geen bewijs is voor verduistering van het gehele ten laste gelegde bedrag en de gehele ten laste gelegde periode. De verduistering heeft evenmin plaatsgevonden in dienstbetrekking.
De verweren van de raadsman worden hierna, daar waar aangegeven, nader toegelicht en besproken.
3.3
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Inleiding: de verhouding tussen de in de tenlastelegging genoemde gedupeerden
De Protestantse kerk in Nederland bestaat uit 76 districten, die ‘classes’ worden genoemd. De Waalse classis is daar één van. De [stichting 3] is een onderdeel van die Waalse classis. De Waalse classis bestaat op zijn beurt uit veertien gemeenten. De [stichting 2] in Leiden is één van die gemeenten. [2]
De [stichting 2] wordt financieel gesteund door [stichting 1] . Met de benamingen ‘ [stichting 2.1] ’, ‘ [stichting 2.2] ’ en ‘ [stichting 2.3] ’ wordt steeds de [stichting 1] bedoeld. [3]
De functie van verdachte bij de in de tenlastelegging genoemde gedupeerden
Verdachte was in de jaren 2009 tot en met (ongeveer) de helft van het jaar 2014 penningmeester van de [stichting 1] (hierna: [stichting 2.3] ) en de [stichting 1] (hierna: de [stichting 1] ). Sinds 2010 was hij ook penningmeester van de [stichting 3] (hierna ook: [stichting 3] ). [4] De vermogensbeheerders van de [stichting 1] zijn [beheerder 1] en [beheerder 2] .
Verdachte was verantwoordelijk voor het doen betalingen namens de in de tenlastelegging genoemde gedupeerden en beheerde in dat kader zes bankrekeningen, vijf van [stichting 2.3] en één van [stichting 3] , te weten [5] :
IBAN
Ten name van
[rekeningnummer]
[stichting 1]
[rekeningnummer]
[stichting 2.1] te Leiden
[rekeningnummer]
[stichting 2.2]
[rekeningnummer]
[stichting 2.3]
[rekeningnummer]
[stichting 2.2]
[rekeningnummer]
[stichting 3]
De aangiftes tegen verdachte
[stichting 2.3]
Op 6 oktober 2014 deed [aangever 1] (hierna: [aangever 1] ) namens [stichting 2.3] in Leiden aangifte tegen verdachte van verduistering. [aangever 1] verklaarde het volgende.
Verdachte had het kerkrentmeesterschap als taak en was penningmeester van de [stichting 1] , [stichting 2.3] en [stichting 3] .
Verdachte had, als het gaat om het penningmeesterschap van [stichting 2.3] , een ongelimiteerd mandaat om betalingen te verrichten. Het mandaat binnen de [stichting 1] was gelimiteerd tot EUR 5.000,--. Bij vermogensbeheerder [beheerder 1] was ook sprake van een mandaat tot EUR 5.000,--, en bij vermogensbeheerder [beheerder 2] was sprake van een ongelimiteerd mandaat.
Verdachte diende middels jaarrekeningen verantwoording af te leggen. Verdachte is herhaaldelijk gemaand om de jaarrekeningen van [stichting 2.3] en de [stichting 1] over de jaren na 2011 te overleggen. Dit heeft hij niet gedaan.
[stichting 2.3] werd in de jaren 2012 tot en met 2014 gerenoveerd.
[aangever 1] werd in juni 2014 door een medewerker van vermogensbeheerder [beheerder 2] gebeld met de mededeling dat die medewerker op verzoek van verdachte een overboeking had gedaan van de effectenrekening naar de betreffende tegenrekening. Dat werd gemeld omdat dit zeer ongebruikelijk is. Daarmee door [aangever 1] geconfronteerd, vertelde verdachte aan hem dat de tegenrekening niet klopte en beloofde hij het bedrag terug te storten. Op
15 september 2014 bleek dat het betreffende geldbedrag nog steeds niet was teruggeboekt. [aangever 1] heeft daarna meermalen contact gehad met verdachte. Verdachte beloofde het geld terug te boeken, maar dat gebeurde niet. Na 28 september 2014 werd duidelijk dat verdachte geld van de kerk heeft verduisterd. Hij nam contant geld op en liet zeer grote bedragen van de bankrekeningen van de kerk naar zijn privébankrekening overboeken. [6]
[aangever 1] heeft op 20 oktober 2014 aanvullend verklaard dat vanuit het bestuur van de kerk geen toestemming aan verdachte was gegeven om geld van de rekeningen van de kerk over te schrijven naar zijn privébankrekening. [7]
Op 8 april 2015 heeft [aangever 1] nog verklaard dat voor overboekingen boven de EUR 5.000,-- van de effectenrekening die wordt aangehouden bij vermogensbeheerder [beheerder 1] naar de bankrekeningen van [stichting 2.3] twee handtekeningen dan wel een bevestiging per e-mail door twee bestuursleden noodzakelijk was. Uit informatie van [beheerder 1] was [aangever 1] gebleken dat verdachte en hij voor veel transacties boven de EUR 5.000,-- akkoord hebben gegeven, maar dat verzoeken van verdachte om toestemming voor een overboeking steeds betrekking hadden op kosten in verband met de restauratie van de kerk, althans kosten die pasten in de doelstelling van de Stichting tot ondersteuning van de kerk. [8]
Bij de rechter-commissaris is [aangever 1] als getuige gehoord. Hij heeft verklaard dat [stichting 3] onder [stichting 2.3] valt, maar dat er geen directe lijn bestaat tussen [stichting 3] en [stichting 2.3] , ook niet financieel. Ook verklaarde [aangever 1] dat hij, naast verdachte, kerkrentmeester was in de periode van 2011 tot 2014, maar dat hij geen werkzaamheden verrichtte als penningmeester. Verdachte zorgde voor de betalingen.
Verder heeft [aangever 1] nogmaals verklaard dat door het bestuur nooit toestemming is gegeven voor het overmaken van geld van de bankrekening van de kerk naar de privébankrekening van verdachte. [9]
[stichting 3]
Op 8 december 2014 deed [aangever 2] (hierna: [aangever 2] ) namens [stichting 3] aangifte tegen verdachte van verduistering. [stichting 3] is een van [stichting 2.3] en de [stichting 1] losstaande entiteit. [aangever 2] heeft verklaard dat verdachte in de functie van penningmeester van [stichting 3] de bevoegdheid had om zelfstandig de financiën en beleggingen van [stichting 3] te beheren. Er zaten geen beperkingen aan zijn bevoegdheid, verdachte was enkel verplicht om te zorgen voor jaarlijkse verslaglegging.
Voorts verklaarde [aangever 2] dat hem door de politie een overzicht van transacties is getoond. Uit dat overzicht volgt dat ten laste van de bankrekening van [stichting 3] ( [rekeningnummer] ) onrechtmatige overboekingen ten gunste van verdachte hebben plaatsgevonden en ten gunste van de bankrekeningen van de [stichting 2.2] en dat middels geldautomaten en betaalautomaten pintransacties hebben plaatsgevonden die geen verband houden met de reguliere uitgaven van [stichting 3] , aldus [aangever 2] .
[aangever 2] heeft ook nog verklaard dat hem was opgevallen dat op 27 december 2012
EUR 20.000,-- werd overgemaakt van de privébankrekening van verdachte op de bankrekening van [stichting 3] , maar dat dit bedrag op 21 januari 2013 weer werd teruggestort naar de privérekening van verdachte. Volgens [aangever 2] lijkt dit te zijn gedaan om de balans kloppend te maken ten behoeve van het opmaken van de jaarstukken. [10]
Het onderzoek betreffende de bankrekeningen
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat het door de politie berekende bedrag van ongeveer EUR 1,8 miljoen aan overboekingen van de bankrekeningen van [stichting 2.3] , de [stichting 1] en [stichting 3] naar zijn privébankrekeningen en door hem gedane pintransacties en geldopname ten laste van die rekeningen (in het dossier ‘fase C’ genoemd) “kan kloppen”. [11]
Gelet daarop en gelet op het feit dat de berekening betreffende ‘fase C’ van de politie – anders dan de door de politie gemaakte berekeningen betreffende ‘fase A’ en ‘fase B’ – de volledige ten laste gelegde periode beslaat, zal de rechtbank die berekening als uitgangspunt nemen bij de vaststelling van het van de bankrekeningen van [stichting 2.3] , de [stichting 1] en [stichting 3] onttrokken totaalbedrag.
In die (hierna nader uitgewerkte) berekening van de politie zijn de door verdachte van zijn privébankrekeningen naar de bankrekeningen van [stichting 2.3] , de [stichting 1] en [stichting 3] teruggestorte bedragen niet meegenomen.
De rechtbank gaat ervan uit dat verdachte alle voornoemde transacties (overboekingen, pintransacties en een contante geldopname) heeft verricht, gelet op de berekening die de politie heeft gemaakt op basis van de onderliggende stukken in het dossier, de verklaring van verdachte dat het door de politie berekende bedrag “kan kloppen” en nu die transacties door de verdediging voorts niet zijn betwist.
Om de omvang van de verduistering accuraat te kunnen vaststellen, zijn de afschriften van de bankrekeningen op naam van verdachte vanaf 1 januari 2010 tot en met eind 2014 opgevraagd en geanalyseerd (berekening fase C). Deze analyse heeft geresulteerd in een overzicht waarin de transacties staan beschreven die hebben plaatsgevonden op drie Nederlandse bankrekeningen van verdachte. Deze transacties betreffen gelden afkomstig van de zes bankrekeningen van de in de tenlastelegging genoemde gedupeerden. Daarbij zijn opgeteld de van de bankrekeningen van de gedupeerden gedane pintransacties, een contante opname en een internationale overboeking naar een bankrekening van verdachte in Kroatië. De analyse heeft geresulteerd in de volgende overzichten [12] :
Overboekingen naar de bankrekening van verdachte met IBAN [rekeningnummer] :
Naam
IBAN
Overgeboekt totaalbedrag
[stichting 2.1]
[rekeningnummer]
EUR 580.974,47
[stichting 2.2]
[rekeningnummer]
EUR 110.642,11
[stichting 1]
[rekeningnummer]
EUR 20.000,00
TOTAAL:
EUR 711.616,58
Overboekingen naar de bankrekening van verdachte met IBAN [rekeningnummer] :
Naam
IBAN
Overgeboekt totaalbedrag
[stichting 2.1]
[rekeningnummer]
EUR 362.174,00
[stichting 3]
[rekeningnummer]
EUR 59.000,00
[stichting 2.2]
[rekeningnummer]
EUR 5.340,80
[stichting 1]
[rekeningnummer]
EUR 203.901,28
[stichting 2.3]
[rekeningnummer]
EUR 329.140,00
TOTAAL:
EUR 959.556,08
Overboekingen naar de bankrekening van verdachte met IBAN [rekeningnummer] :
Naam
IBAN
Overgeboekt totaalbedrag
[stichting 2.1]
[rekeningnummer]
EUR 40.931,58
TOTAAL:
EUR 40.931,58
Overboeking naar een bankrekening van verdachte in Kroatië met nummer [rekeningnummer] :
Naam
IBAN
Overgeboekt totaalbedrag
[stichting 2.1]
[rekeningnummer]
EUR 30.000,00
TOTAAL:
EUR 30.000,00
Pintransacties en contante balieopname:
Naam
IBAN
Pintransacties
Contante balieopname
[stichting 1]
[rekeningnummer]
EUR 45.623,26
EUR 0,00
[stichting 2.3]
[rekeningnummer]
EUR 15.583,19
EUR 0,00
[stichting 3]
[rekeningnummer]
EUR 4.211,83
EUR 0,00
[stichting 2.1]
[rekeningnummer]
EUR 9.792,10
EUR 5.000,00
[stichting 2.2]
[rekeningnummer]
EUR 0,00
EUR 0,00
[stichting 2.2]
[rekeningnummer]
EUR 15.616,13
EUR 0,00
TOTAAL:
EUR 90.826,51
EUR 5.000,00
Samengevat:
Totaal overgeboekt op de drie bankrekeningen van verdachte
EUR 1.712.104,24
Totaal overgeboekt naar de Kroatische bankrekening van verdachte
EUR 30.000,00
Totaal pintransacties
EUR 90.826,51
Totaal contante balieopname
EUR 5.000,00
TOTAAL:
EUR 1.837.930,75
Voorts hebben van de bankrekening ten name van [stichting 3] ten gunste van de bankrekeningen van [stichting 2.2] onrechtmatige overboekingen plaatsgevonden. In totaal gaat het om een bedrag van EUR 79.200,--. Eén van die overboekingen, te weten een overboeking van een bedrag van EUR 67.000,-- op 7 maart 2014, was het resultaat van de verkoop van de gehele effectenportefeuille van [stichting 3] , waarvan de tegenwaarde in veertien overboekingen van een bedrag van in totaal EUR 66.831,50, eerst naar de bankrekening van [stichting 3] was overgeboekt. [13]
De rechtbank komt gelet op het voorgaande tot een totaalbedrag van (EUR 1.837.930,75 + EUR 79.200,00 =) EUR 1.917.130,75 dat door verdachte is onttrokken aan de bankrekeningen van [stichting 2.3] en [stichting 3] , bestaande uit (zoals uit de hiervoor weergegeven tabellen blijkt) overboekingen naar bankrekeningen van verdachte, een internationale overboeking naar de bankrekening van verdachte in Kroatië, verschillende pintransacties en een contante geldopname.
De transacties voor privédoeleinden
De verklaring van verdachte
Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij in totaal een bedrag van ongeveer EUR 600.000,- aan de bankrekeningen van [stichting 2.3] , de [stichting 1] en [stichting 3] heeft onttrokken en dit geld voor privédoeleinden heeft gebruikt. In een periode van 4,5 jaar heeft hij daarvan onder meer gereisd, een auto (BMW) en een boot (Baha Cruiser) in Kroatië gekocht, een aandeel in een bedrijf in Kroatië (Villa Amalka) genomen om aldaar onroerend goed te kunnen verkrijgen, aflossingen gedaan op de hypothecaire lening van zijn woning in Leiden, een verbouwing van zijn woning in Nederland betaald, een lening aan zijn zus afgelost, een schenking aan zijn zus gedaan en geld, voor beheer, naar een bedrijf in de Verenigde Staten ( [bedrijf] ) overgeboekt. In de laatste jaren van genoemde periode gaf hij ongeveer EUR 20.000,-- per maand uit, aldus verdachte. Ook heeft hij geld van de kerk aan privéuitgaven in Marokko besteed. [14]
De (overige) transacties en de contante betalingen
Het verweer van de raadsman
De raadsman heeft betoogd dat verdachte een aanzienlijk deel van het (resterende) tenlastegelegde bedrag heeft gebruikt voor contante betalingen aan bouwbedrijven en zzp-ers die betrokken waren bij de restauratie van de kerk, de pastorie en de ambtswoning van de koster in 2012, 2013 en 2014. Contante betalingen waren gebruikelijk binnen de kerk. Ter onderbouwing van dit verweer heeft hij er op gewezen dat aangever [aangever 2] een keer aan verdachte heeft gevraagd om een bedrag van EUR 11.500,-- over te boeken naar zijn privébankrekening, zodat hij dat geld vervolgens contant kon opnemen en uitbetalen aan vrijwilligers die werk voor [stichting 3] hadden verricht. De raadsman heeft voorts betoogd dat bij de transacties in de jaren voorafgaande aan de restauraties geen sprake was van opzettelijke en wederrechtelijke toe-eigening. Dit vindt, aldus de raadsman, steun in de door gedupeerden ingediende vorderingen, waarin de jaren 2010 en 2011 buiten beschouwing zijn gelaten.
De verklaring van verdachte
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij, naar schatting, zo’n EUR 1,2 miljoen contant heeft betaald aan de bouwbedrijven die betrokken waren bij de restauraties. Dit geld kwam van [stichting 2.3] , en niet van [stichting 3] die immers niets met de restauraties van doen had. Verdachte boekte het geld van de bankrekeningen van de kerk over naar zijn privébankrekeningen (waarvan hij de enige rekeninghouder was en als enige de bankpassen van bezat), om het vervolgens in Kroatië contant op te nemen. Daar deed de bank, anders dan in Nederland, namelijk niet moeilijk over het opnemen van grote geldbedragen, aldus verdachte. Het contante geld nam hij mee naar Nederland en betaalde daar de bouwbedrijven en zzp-ers mee. Hij zorgde dat overal ondertekende “bonnetjes” van waren. Het contant betalen was een gebruikelijke werkwijze in de kerk en had verdachte van de vorige penningmeester geleerd. Contant betalen was bovendien goedkoper dan giraal betalen, zo heeft verdachte verklaard.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat het verweer van de raadsman geen betrekking kan hebben op de bedragen die door verdachte van de bankrekening van [stichting 3] zijn overgeboekt naar zijn privébankrekeningen (totaal EUR 59.000,--), de pintransacties die hij ten laste van de bankrekening van [stichting 3] heeft verricht (totaal EUR 4.211,83) en de door hem verrichte overboekingen van de bankrekening van [stichting 3] naar de bankrekening van [stichting 2.2] (totaal EUR 79.200,--). [stichting 3] is immers een losstaande entiteit die, aldus verdachte, niets van doen had met de kosten van de restauratie van [stichting 2.3] , de pastorie en de ambtswoning. Daarnaast heeft aangever [aangever 2] verklaard dat de pintransacties geen verband houden met de reguliere uitgaven ten behoeve van [stichting 3] , en dat ook niet is gebleken dat deze pintransacties ten behoeve van [stichting 3] zijn verricht. Verder is niet gebleken noch aangevoerd dat verdachte gerechtigd was de effectenportefeuille van [stichting 3] te gelde te maken en zodoende
EUR 67.000,-- over te maken naar de bankrekening van [stichting 2.2] , om dat bedrag vervolgens over te boeken naar één van zijn privébankrekeningen.
Wat betreft de (overige) transacties inzake [stichting 2.3] en de [stichting 1] overweegt de rechtbank als volgt. Er is niet gebleken van afspraken met de kerk die zouden inhouden dat verdachte de renovaties contant zou moeten financieren. Zo er al sprake was van een in het verleden bestaande praktijk waarbij door de toenmalige penningmeester contante betalingen zouden zijn gedaan, staat daarmee allerminst vast dat ook de verdachte voor dit omvangrijke project op deze wijze zou moeten handelen. Aangever [aangever 1] heeft in dit verband verklaard dat het contant betalen van aannemers, opdrachtnemers of werklieden binnen [stichting 2.3] juist niet gebruikelijk was. Voorts is ook niet gebleken dat er daadwerkelijk (op grote schaal) contant is betaald voor de werkzaamheden. Er zijn meerdere getuigen gehoord. Het gaat daarbij - voor zover hier relevant - om:
[getuige 1] (directeur en grootaandeelhouder [bedrijf] );
[getuige 2] (directeur [bedrijf] );
[getuige 3] (zzp-er bij [bedrijf] );
[getuige 4] (werkzaam bij [bedrijf] );
[getuige 5] (restauratieschilder).
Deze getuigen hebben, in de kern, allemaal verklaard dat de kosten van door hen (of in opdracht van hen) verrichte verbouwingswerkzaamheden giraal, en nooit contant, zijn betaald. Hoewel verdachte ter zitting heeft verklaard dat er voor alle contante betalingen “bonnetjes” zijn gemaakt en ondertekend, is hiervan niets gebleken. Het had op de weg verdachte gelegen om hier tijdig melding van te maken zodat dit door de politie had kunnen worden uitgezocht. De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat hij het geld zich niet wederrechtelijk heeft toegeëigend maar heeft gebruikt voor de restauraties, dan ook niet geloofwaardig. Er is één post die hiervan moet worden uitgezonderd en dat betreft het timmerwerk in de kosterswoning ter waarde van EUR 5.180,-- dat volgens de betrokkenen wel contant zou zijn betaald. De rechtbank acht dit bedrag evenwel onderdeel van het gehele verduisteringsbedrag, gelet op de wijze waarop verdachte over dit geld tegen de afspraken in heeft beschikt.
Gelet op het voorgaande kan de conclusie geen andere zijn dan dat verdachte zich als penningmeester in de periode van 1 januari 2010 tot en met 29 september 2014 opzettelijk en wederrechtelijk geld heeft toegeëigend van [stichting 2.3] , de [stichting 1] en [stichting 3] . Van verduistering is reeds sprake als de betrokkene, zonder daartoe gerechtigd te zijn, als heer en meester over een goed beschikt. Bij vermogenswaarden geldt daarbij dat sprake is van verduistering indien uit de bewijsmiddelen valt af te leiden dat het geld tegen de afspraken in wordt beheerd. Reeds door het geld, in strijd met de afspraken en zonder daarvoor toestemming te hebben, te onttrekken aan de bankrekeningen van [stichting 2.3] , de [stichting 1] en [stichting 3] en over te maken naar andere, daarvan losstaande, bankrekeningen (zoals zijn eigen bankrekeningen, dan wel de bankrekening van [stichting 3] ten opzichte van de bankrekeningen van [stichting 2.3] , dan wel de [stichting 1] ), dan wel contant op te nemen, heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan verduistering in de tenlastegelegde periode. Dat geldt ook voor de later teruggestorte bedragen. Immers, reeds bij het zonder toestemming overboeken van geldbedragen, of die nu direct privé worden besteed of (nog) niet, is sprake van opzettelijke en wederrechtelijke toe-eigening, zoals hiervoor overwogen. De rechtbank merkt hierbij nog op dat de omstandigheid dat aangevers zich in hun vorderingen tot schadevergoeding hebben beperkt tot een kortere periode dan is tenlastegelegd, behoort tot de partijautonomie en dan ook niet af doet aan het bewijs tegen verdachte.
De rechtbank komt uit op een totaal verduisterd bedrag van EUR 1.917.130,75, hetgeen een hoger bedrag is dan is tenlastegelegd. Nu zij gebonden is aan de tenlastelegging, zal de rechtbank het tenlastegelegde bedrag bewezen verklaren.
Ter zake het tegengestelde standpunt van de officier van justitie en de raadsman aangaande de persoonlijke dienstbetrekking als bedoeld in artikel 322 Sr overweegt de rechtbank het volgende. Uit het dossier blijkt dat verdachte de gelden van de kerk onder zich had in zijn hoedanigheid van penningmeester en kerkrentmeester. Of hiermee sprake is van een persoonlijke dienstbetrekking blijft evenwel buiten de beoordeling van de rechtbank, nu deze strafverzwarende omstandigheid niet is tenlastegelegd.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat verdachte:
op tijdstippen in de periode van 01 januari 2010 tot en met 29 september 2014 in Nederland en/of in Kroatië en/of in Marokko, meermalen telkens opzettelijk een geldbedrag, tot een bedrag van totaal ongeveer EUR 1.883.000, toebehorende aan [stichting 1] en/of [stichting 2] te Leiden en/of [stichting 2.1] en/of [stichting 2.2] en/of [stichting 2.3] en/of [stichting 3] , welke geldbedragen verdachte anders dan door misdrijf, te weten in zijn hoedanigheid als penningmeester en kerkrentmeester, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden.
Wat betreft de aftrek van het voorarrest heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de buitenlandse detentie van verdachte weliswaar voor aftrek in aanmerking komt, maar slechts vanaf 24 november 2015. Op dat moment is door de autoriteiten in Kroatië aan de Nederlandse autoriteiten verzocht om de strafvervolging betreffende witwassen over te nemen, zodat die datum als aanvangsdatum heeft te gelden van de ‘Nederlandse voorlopige hechtenis’, aldus de officier van justitie.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder de zeer zware detentieomstandigheden die hij in Kroatië moest ondervinden, en de omstandigheid dat de verduistering geruime tijd geleden is gepleegd. De raadsman heeft ervoor gepleit om te volstaan met oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden, al dan niet gecombineerd met een taakstraf van de maximale duur.
Wat betreft de aftrek van het voorarrest heeft de raadsman aangevoerd dat de detentie van verdachte in Kroatië volledig voor aftrek in aanmerking moet komen, te weten vanaf de datum van aanhouding in Kroatië op 29 juli 2015. Het openbaar ministerie heeft de strafvervolging overgenomen van de Kroatische autoriteiten, zodat ook de daarmee samenhangende detentie volledig moet worden overgenomen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van ruim vier jaar schuldig gemaakt aan verduistering van geld van [stichting 2.3] , de [stichting 1] en de [stichting 3] , totaal ongeveer EUR 1,9 miljoen, waar hij in zijn hoedanigheid van penningmeester/kerkrentmeester over kon beschikken. De verdachte heeft dit op stelselmatige wijze gedaan en slechts voor eigen financieel gewin, zonder zich te bekommeren om de verstrekkende gevolgen voor de gedupeerden. Hij heeft van dat geld onder andere rijk geleefd, er luxegoederen van gekocht en vakanties van betaald. Door zo te handelen heeft de verdachte gedurende een lange periode ernstig misbruik gemaakt van zijn functie en het in hem gestelde vertrouwen en heeft hij bovendien het voortbestaan van [stichting 2.3] in Leiden en de [stichting 3] op het spel gezet. Uit de slachtofferverklaring van aangever [aangever 1] blijkt dat er door het handelen van verdachte bij de kerk een gebrek is ontstaan aan financiën, waardoor de kerk geen eigen predikant meer kan bekostigen en er onvoldoende geld is om het kerkgebouw te kunnen blijven onderhouden. Het voortbestaan van [stichting 2.3] wordt aldus bedreigd, zo verklaarde [aangever 1] . Aangever [aangever 2] heeft verklaard dat [stichting 3] niet meer kan voldoen aan de financiële verplichtingen jegens de Universiteitsbibliotheek Leiden, waar de collecties boeken, handschriften en prenten van de [stichting 2.3] worden beheerd. Daarnaast kan zij sinds 2014 niet meer haar taak vervullen op het gebied van de collectievorming. De verdachte heeft zich hiervan geen enkele rekenschap gegeven, hetgeen hem zeer wordt kwalijk genomen.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank allereerst kennis genomen van het feit dat hij niet eerder voor het plegen van strafbare feiten is veroordeeld.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op de door de reclassering uitgebrachte adviezen van 23 augustus 2016 en 12 september 2018. In 2016 concludeerde de reclassering dat het recidiverisico niet was in te schatten, gelet op de ontkennende houding van verdachte, en voorts dat behandeling noodzakelijk was. Het advies was om een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een ambulante behandelverplichting. In het voortgangsverslag van
12 september 2018 merkt de reclassering op dat verdachte heeft meegewerkt aan het toezicht dat hem in verband met de schorsing van de voorlopige hechtenis sinds 20 oktober 2016 was opgelegd. Hij kwam afspraken na, ook in het kader van het locatieverbod tijdens welke periode verdachte een enkelband droeg, en heeft steeds werk gezocht en uiteindelijk ook gevonden. De reclassering vermeldt dat, hoewel verdachte twee keer is aangemeld bij De Waag om te worden behandeld, die behandeling nooit tot stand is gekomen omdat verdachte geen hulpvraag had. Wat betreft het recidiverisico concludeert de reclassering in het voortgangsverslag dat dit als laag moet worden ingeschat. Geconcludeerd wordt dat het (opnieuw) opleggen van reclasseringstoezicht niet noodzakelijk is omdat verdachte al twee jaar heeft meegewerkt aan toezicht en hij geen hulpvraag heeft. Verdachte heeft laten zien dat hij zich wil inzetten om zijn leven opnieuw op te bouwen, dat hij in staat is tot zelfreflectie en bereid is zijn fouten onder ogen te zien en met de consequenties daarvan te leven.
Bij de bepaling van de op te leggen straf houdt de rechtbank rekening met de Landelijke Oriëntatiepunten voor straftoemeting ter zake van fraude, waarbij in dit geval wordt uitgegaan van een benadelingsbedrag van EUR 1,9 miljoen. Genoemde oriëntatiepunten geven als indicatie bij een benadelingsbedrag van EUR 1 miljoen en hoger een onvoorwaardelijke gevangenisstraf
vanaf24 maanden. De straf kan bovendien worden verhoogd wanneer – zoals in de onderhavige zaak – sprake is van strafverzwarende omstandigheden, zoals de lange periode waarin verdachte geld heeft verduisterd
,de mate waarin hij door zijn handelen financieel voordeel heeft verkregen, de omstandigheid dat verdachte het verduisteren van geld niet uit eigen beweging heeft beëindigd en hij geen volledige medewerking heeft verleend aan het onderzoek.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van het bewezenverklaarde in beginsel oplegging van een langdurige, onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt. Mede gelet op de inhoud van het voornoemd voortgangsverslag van de reclassering, acht de rechtbank het echter aangewezen om de straf gedeeltelijk voorwaardelijk op te leggen ter voorkoming van het plegen van nieuwe strafbare feiten. De rechtbank ziet vrees voor herhaling, gelet op de langer periode waarin de verduistering heeft plaatsgevonden, de omstandigheid dat de verdachte de verduistering niet zelf heeft beëindigd, zijn financiële draagkracht zeer beperkt is en hij een zeer klein sociaal netwerk heeft. Oplegging van reclasseringstoezicht is thans niet noodzakelijk, omdat verdachte gedurende de schorsing van de voorlopige hechtenis reeds onder toezicht van de reclassering heeft gestaan, welk toezicht goed is verlopen.
Aftrek buitenlandse detentie en voorarrest in Nederland
De rechtbank stelt vast dat verdachte enige tijd in Kroatië in detentie heeft verbleven, voordat hij in Nederland in voorlopige hechtenis is genomen. Volgens het bepaalde in artikel 27 Sr komt ook de tijd die een veroordeelde in detentie in het buitenland ingevolge een Nederlands verzoek om uitlevering of om overlevering heeft doorgebracht, voor aftrek in aanmerking. Wat betreft die buitenlandse detentie overweegt de rechtbank als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting blijkt dat op 24 november 2015 door de Kroatische autoriteiten het verzoek is gedaan tot overname van de strafvervolging voor witwassen gepleegd in Kroatië. Naar het oordeel van de rechtbank heeft die datum dan ook te gelden als aanvangsdatum van de ‘Nederlandse voorlopige hechtenis’, zodat de buitenlandse detentie die verdachte heeft ondergaan in Kroatië, voor aftrek in aanmerking komt voor de periode van 24 november 2015 tot 17 maart 2016, de dag van de aanhouding van verdachte door de Nederlandse autoriteiten.
Omstandigheden buitenlandse detentie
Verdachte heeft uitgebreid verklaard over de omstandigheden waaronder hij in Kroatië gedetineerd heeft gezeten. Het is de rechtbank duidelijk geworden dat deze omstandigheden anders, te weten slechter en zwaarder, zijn dan de omstandigheden in Nederlandse huizen van bewaring. De rechtbank zal hiermee bij de strafoplegging - zij het in beperkte mate - rekening houden.
Redelijke termijn
Ambtshalve heeft de rechtbank geconstateerd dat de redelijke termijn in de zin van artikel
6 EVRM is overschreden, aangezien pas ruim 38 maanden na aanvang de van de redelijke termijn – te weten de aanhouding van verdachte in Kroatië op 29 juli 2015, op welk moment verdachte bekend werd met een tegen hem uitgevaardigd Europees Arrestatie Bevel – vonnis wordt gewezen. De rechtbank houdt rekening met de complexiteit van de zaak en de omstandigheid dat op verzoek van de verdediging gedurende het jaar 2017 zeven getuigen zijn gehoord en naar aanleiding van die verhoren op verzoek van de verdediging nog een getuige is gehoord in oktober 2017. Gelet daarop volstaat de rechtbank met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden en verbindt zij daaraan geen gevolgen.
Slotsom
Al het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank aan verdachte zal opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van de buitenlandse detentie in de periode van 24 november 2015 tot 17 maart 2016 en van het voorarrest in Nederland, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.

7.De vorderingen benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vorderingen
A. De
benadeelde partij [stichting 3]heeft zich in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding tot een bedrag van EUR 109.411,83 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
B. De
benadeelde partij [stichting 1]heeft zich in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding tot een bedrag van EUR 239.457,11 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
C. De
benadeelde partij [stichting 2]heeft zich in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding tot een bedrag van EUR 1.469.362,97 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De vorderingen zijn ter terechtzitting van 24 september 2018 nader mondeling toegelicht door de advocaat van de benadeelde partijen en voorzien van nadere schriftelijke stukken.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vorderingen integraal zullen worden toegewezen, telkens te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f Sr.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat, gelet op de door hem bepleite partiële vrijspraken, de vorderingen tot een lager bedrag dienen te worden toegewezen. Voor het overige heeft de raadsman de vorderingen niet betwist.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Vooropgesteld wordt dat hiervoor onder 3.3 is overwogen dat de rechtbank de raadsman niet volgt in zijn gevoerde verweren en is toegelicht waarom zij komt tot bewezenverklaring van verduistering door verdachte van een bedrag van EUR 1.883.000,--. Gelet daarop is voor gedeeltelijke afwijzing van de vordering, zoals door de raadsman bepleit, geen plaats.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank voldoende gebleken dat de benadeelde partijen als gevolg van de bewezenverklaarde verduistering door verdachte rechtstreeks materiële schade hebben geleden, met een omvang zoals die door de benadeelde partijen is gevorderd. De vorderingen zijn door verdachte onvoldoende betwist en zijn voldoende onderbouwd. De rechtbank zal daarom:
A. aan de
benadeelde partij [stichting 3]een bedrag van EUR 109.411,83 toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 april 2016,
te weten de datum van het indienen van de vordering;
aan de
benadeelde partij [stichting 1]een bedrag van EUR 239.457,11 toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
21 september 2018, te weten de datum van het indienen van de vordering;
aan de
benadeelde partij [stichting 2]een bedrag van EUR 1.469.362,97 toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
21 september 2018, te weten de datum van het indienen van de vordering.
Verdachte is tot vergoeding van deze schade gehouden. De wettelijke rente zal dienen te worden berekend vanaf de datum van het indienen van de vorderingen, nu niet goed meer valt na te gaan wanneer alle bedragen afzonderlijk zijn verduisterd en aldus de schade is ontstaan. De verdachte zal, gelet op de veroordeling, als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, thans begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Verdachte zal voor het bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld. Daarnaast is hij naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die hij bij de benadeelde partijen heeft veroorzaakt. Dat brengt met zich dat de rechtbank aan verdachte ten aanzien van elk van de bovengenoemde vorderingen de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van het toegewezen bedrag, ten behoeve van de benadeelde partijen.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 36f, 57 en 321 van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.4 bewezen is verklaard, en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
verduistering, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
36 (zesendertig) maanden;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in buitenlandse detentie
(te weten van 24 november 2015 tot 17 maart 2016), verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
8 (acht) maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
heft ophet
geschorste beveltot
voorlopige hechtenisvan verdachte;
de vordering van de benadeelde partij [stichting 3] :
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [stichting 3] , in deze wettelijk vertegenwoordigd door [aangever 2] , toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van
EUR 109.411,83 (honderdnegenduizend vierhonderdelf euro en drieëntachtig eurocent), vermeerderd met de gevorderde
wettelijke rentedaarover
vanaf 1 april 2016tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte op de
verplichtingtot betaling aan de Staat van een bedrag groot
109.411,83 (honderdnegenduizend vierhonderdelf euro en drieëntachtig eurocent)ten behoeve van het slachtoffer genaamd [stichting 3] , in deze wettelijk vertegenwoordigd door [aangever 2] ;
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
22 (tweeëntwintig) dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
de vordering van de benadeelde partij benadeelde partij [stichting 1] :
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [stichting 1] , in deze wettelijk vertegenwoordigd door [aangever 1] , toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van
EUR 239.457,11 (tweehonderdnegenendertigduizend vierhonderdzevenenvijftig euro en elf eurocent), vermeerderd met de gevorderde
wettelijke rentedaarover
vanaf 21 september 2018tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte op de
verplichtingtot betaling aan de Staat van een bedrag groot
EUR 239.457,11 (tweehonderdnegenendertigduizend vierhonderdzevenenvijftig euro en elf eurocent)ten behoeve van het slachtoffer genaamd [stichting 1] , in deze wettelijk vertegenwoordigd door [aangever 1] ;
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
48 (achtenveertig) dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
de vordering van de benadeelde partij [stichting 2]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [stichting 2] , in deze wettelijk vertegenwoordigd door [aangever 1] , toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van
EUR 1.469.362,97 (een miljoen vierhonderdnegenenzestigduizend driehonderdtweeënzestig euro en zevenennegentig eurocent), vermeerderd met de gevorderde
wettelijke rentedaarover
vanaf 21 september 2018tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte op de
verplichtingtot betaling aan de Staat van een bedrag groot
EUR 1.469.362,97 (een miljoen vierhonderdnegenenzestigduizend driehonderdtweeënzestig euro en zevenennegentig eurocent)ten behoeve van het slachtoffer genaamd [stichting 2] , in deze wettelijk vertegenwoordigd door [aangever 1] ;
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
295 (tweehonderdvijfennegentig) dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.E. Bierling, voorzitter,
mr. E.M.M. Smilde-Schölvinck, rechter,
mr. A.M.M. Vingerling, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. J. Biljard, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 oktober 2018.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2014238421 (Onderzoek 164TON), van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 1472).
2.Geschrift, zijnde een organogram, als bijlage gevoegd bij de aangifte van [aangever 2] , p. 79.
3.De verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van 24 september 2018.
4.De verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van 24 september 2018.
5.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 972 en 973, in samenhang met de processen-verbaal van bevindingen op de pagina’s 405, 417, 473, 488, 504 en 517.
6.Proces-verbaal verhoor aangever [aangever 1] , p. 38 t/m 41.
7.Proces-verbaal verhoor aangever [aangever 1] , p. 71 en 72.
8.Proces-verbaal verhoor aangever [aangever 1] , p. 54 en 55.
9.Proces-verbaal verhoor getuige bij de rechter-commissaris d.d. 17 februari 2017 van getuige
10.Proces-verbaal van verhoor aangever [aangever 2] , p. 74 t/m 76.
11.De verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van 24 september 2018.
12.Proces-verbaal van bevindingen, p. 800 t/m 805.
13.Proces-verbaal van bevindingen, p. 517 t/m 521.
14.De verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van 24 september 2018.