ECLI:NL:RBDHA:2018:11936

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 september 2018
Publicatiedatum
5 oktober 2018
Zaaknummer
C-09-559928-KG ZA 18-956(2)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot heropening van strafvervolging en schadevergoeding in verband met seksueel misbruik en kinderporno

In deze zaak heeft eiser, geboren op [geboortedatum], een kort geding aangespannen tegen de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het ministerie van Justitie en Veiligheid. Eiser heeft gedurende zijn jeugd ernstige seksueel misbruik ervaren door [X], die ook filmopnamen van het misbruik heeft gemaakt en verspreid. Eiser heeft in 2017 aangifte gedaan tegen [X], waarna het Openbaar Ministerie (OM) een opsporingsonderzoek is gestart. Echter, het OM heeft besloten om de vervolging van [X] voor het vervaardigen en bezit van kinderporno in Nederland te laten vallen, omdat er afspraken zijn gemaakt met de Belgische autoriteiten om [X] daar te vervolgen. Eiser is van mening dat deze beslissing onrechtmatig is, omdat hij recht heeft op een gezamenlijke behandeling van alle strafzaken tegen [X] in Nederland. Hij vordert dat de Staat het vervaardigen en verspreiden van kinderporno opnieuw opneemt in de tenlastelegging en dat de behandeling van de strafzaak van [X] wordt aangehouden totdat het gerechtshof Amsterdam heeft beslist op zijn klaagschrift. Eiser vordert ook een schadevergoeding van € 10.000,-- voor de psychische schade die hij heeft geleden door het misbruik en de gevolgen daarvan. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van eiser afgewezen, o.a. omdat het OM een grote mate van vrijheid toekomt in vervolgingsbeslissingen en de afspraken met de Belgische autoriteiten niet onredelijk zijn. Eiser is veroordeeld in de kosten van het geding.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/559928 / KG ZA 18-956
Vonnis in kort geding van 21 september 2018
in de zaak van
[eiser] ,
te [plaats] ,
eiser,
advocaat mr. R.A. Korver te Amsterdam,
tegen:
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
(ministerie van Justitie en Veiligheid),
te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. A.Th.M. ten Broeke te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ' [eiser] ' en 'de Staat'.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding, met producties;
- de brief van [eiser] van 18 september 2018, met productie;
- de brief van de Staat van 18 september 2018, met producties;
- de op 19 september 2018 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Op 21 september 2018 is door middel van een verkort vonnis uitspraak gedaan. Het onderstaande vormt daarvan de uitwerking, die is vastgesteld op 3 oktober 2018.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
[eiser] - geboren op [geboortedatum] - volgde vanaf negenjarige leeftijd gitaarlessen bij [X] (hierna ' [X] '). Tijdens die lessen is [eiser] gedurende de periode van 23 augustus 2010 tot en met 16 januari 2015 ernstig seksueel misbruikt door [X] . Van het misbruik heeft [X] filmopnamen gemaakt, die hij vervolgens heeft verspreid.
2.2.
Het Openbaar Ministerie (hierna 'OM') is medio 2017 een opsporingsonderzoek gestart tegen [X] wegens - kort gezegd - het vervaardigen en het bezit van kinderporno en het plegen van misbruik van minderjarige jongens.
2.3.
Op 4 september 2017 heeft [eiser] aangifte gedaan tegen [X] .
2.4.
Eind 2017 raakte het OM ervan op de hoogte dat de Belgische autoriteiten bezig zijn met een strafrechtelijk onderzoek betreffende een Europees opererend crimineel netwerk dat zich bezig houdt met het vervaardigen en verspreiden van kinderporno, waarin [X] als één van de verdachten wordt aangemerkt. In het kader daarvan hebben de Belgische autoriteiten op 20 december 2017 door middel van een Europees onderzoeksbevel informatie verzocht aan de Nederlandse autoriteiten over - onder meer - [X] . Vervolgens heeft overleg plaatsgevonden tussen de Belgische autoriteiten en het OM over de wederzijdse strafrechtelijke onderzoeken met betrekking tot [X] .
2.5.
In de Nederlandse strafzaak heeft op 10 april 2018 een pro forma zitting plaatsgevonden bij de meervoudige strafkamer van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar. Namens [eiser] is op die zitting verschenen de moeder van [eiser] , bijgestaan door een vertegenwoordiger van Slachtofferhulp Nederland. Het OM heeft op die zitting mededelingen gedaan over de stand van het onderzoek. Voor zover hier van belang heeft de Officier van Justitie - blijkens het proces-verbaal - daarnaast onder andere het volgende verklaard:
"Voorts merk ik op dat ook elders een onderzoek loopt tegen verdachte. Om te voorkomen dat sprake zal zijn van dubbele vervolging zal verdachte in het buitenland worden vervolgd voor het vervaardigen en het bezit van kinderporno. Verdachte zal hier binnenkort over worden gehoord door de buitenlandse autoriteiten. Dit heeft gevolgen voor de Nederlandse strafzaak tegen verdachte. In Nederland zal verdachte alleen worden vervolgd voor het plegen van misbruik. Dit houdt in dat de uitkomst van het onderzoek aan de harde schijven niet langer hoeft worden afgewacht. Het Openbaar Ministerie denkt derhalve dat de zaak op 3 juli 2018 inhoudelijk kan worden behandeld, onder voorbehoud van onderzoekswensen aan de zijde van de verdediging. Voorts bevat het dossier nu een voorlopige tenlastelegging. Op de definitieve tenlastelegging komen de eerste twee feiten(voorzieningenrechter: kort gezegd het vervaardigen en het in bezit hebben van kinderporno)
te vervallen en worden de volgende feiten toegevoegd: het meermalen seksueel binnendringen en plegen van ontuchtige handelingen bij meerdere Indiaanse minderjarigen, het seksueel binnendringen en plegen van ontuchtige handelingen bij [eiser] , het plegen van ontuchtige handelingen bij [A] , het seksueel binnendringen en plegen van ontuchtige handelingen bij [B] , het plegen van ontuchtige handelingen bij [C] , het plegen van ontuchtige handelingen bij [D] en het bezit van een (imitatie)wapen. (…)
Er zal een aparte dagvaarding tegen verdachte worden uitgebracht met betrekking tot het plegen van ontuchtige handelingen bij de slachtoffers [E] en [F] , nu verdachte ten tijde van het plegen van deze feiten minderjarig was. (…)"
Na beraadslaging in raadkamer heeft de rechtbank onder meer beslist dat de voorlopige hechtenis van [X] niet langer rust op het vervaardigen en bezit van kinderporno, omdat [X] , volgens het OM, dienaangaande niet langer in Nederland zal worden vervolgd, alsmede dat het inhoudelijke onderzoek ter terechtzitting wordt geschorst tot 3 juli 2018. Nadien is het inhoudelijke onderzoek klaarblijkelijk aangehouden tot 27 september 2018.
2.6.
Op 6 september 2018 heeft (de advocaat van) [eiser] aan het OM verzocht het vervaardigen en verspreiden van kinderporno weer toe te voegen aan de Nederlandse strafzaak tegen [X] , dan wel [X] daartoe parallel te dagvaarden, althans de strafrechter te vragen de inhoudelijke behandeling van de strafzaak aan te houden in afwachting van de beslissing op een door [eiser] nog aanhangig te maken procedure ex artikel 12 van het Wetboek van strafvordering ('Sv'), zodat alle strafzaken tegen [X] , waarvan hij ( [eiser] ) slachtoffer is, tegelijk en door één en dezelfde rechter worden behandeld. Bij e-mailbericht van 11 september 2018 heeft het OM deze verzoeken van [eiser] afgewezen.
2.7.
Op 14 september 2018 heeft [eiser] een klaagschrift ex artikel 12 Sv ingediend bij het gerechtshof Amsterdam, met het verzoek het OM te bevelen [X] ook te vervolgen wegens het vervaardigen en verspreiden van kinderporno in Nederland.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, zakelijk weergegeven:
I. de Staat te gelasten het vervaardigen en verspreiden van kinderpornografisch materiaal wederom op te nemen in de tenlastelegging, dan wel [X] parallel te dagvaarden ter zake van die feiten;
II. de Staat opdracht te geven de strafzaak van [X] aan te (doen) houden totdat het gerechtshof Amsterdam heeft beslist op het klaagschrift ex artikel 12 Sv;
III. de Staat te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 10.000,--.
3.2.
Daartoe voert [eiser] - samengevat en na aanvulling van de grondslag op de zitting - het volgende aan.
[X] heeft [eiser] gedurende een lange periode ernstig seksueel misbruikt, als gevolg waarvan [eiser] psychische schade heeft geleden en nog steeds lijdt. Daar komt nog bij dat [X] het misbruik heeft gefilmd en het beeldmateriaal heeft verspreid, wat de geestelijke schade voor [eiser] nog veel groter maakt. Hij moet nu immers continu leven met de angst dat het beeldmateriaal ergens (opnieuw) opduikt. Met betrekking tot al die feiten is door het OM een strafrechtelijk onderzoek ingesteld en is [X] ook strafrechtelijk vervolgd. Nadat de vervolging van [X] was aangevangen heeft het OM echter - geheel buiten [eiser] om - de vervolging wegens het vervaardigen en bezit van kinderporno in Nederland laten vallen omdat het met de Belgische autoriteiten zou hebben afgesproken dat [X] daarvoor in België zal worden vervolgd. [eiser] raakte daarmee pas tijdens een slachtoffergesprek op 5 september 2018 bekend. Door het splitsen van enerzijds het misbruik van [eiser] en anderzijds het vervaardigen en bezit van kinderporno handelt het OM onrechtmatig jegens [eiser] . Daarvoor is allereerst van belang dat alle feiten zijn gepleegd door een Nederlandse verdachte jegens een Nederlands slachtoffer op Nederlands grondgebied, het bewijsmateriaal zich in het Nederlandse strafdossier bevindt en [X] de feiten heeft bekend. Daar komt bij dat [eiser] er recht op en belang bij heeft dat alle strafzaken tegen [X] , waarvan hij slachtoffer is, tegelijk en door één en dezelfde rechter worden behandeld, aangezien:
( i) de handelwijze van het OM in strijd is met de Europese Richtlijn tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en bescherming van slachtoffers van strafbare feiten, het Verdrag van Lanzarote en de Aanwijzing Zeden, voor zover deze er op zijn gericht om secundaire victimisatie te voorkomen; [eiser] zal zich immers - indien hij de door hem gelden schade wenst te verhalen - twee procedures moeten bijwonen, waarbij hij telkens zal worden geconfronteerd met wat hem allemaal is overkomen;
(ii) het vervaardigen en bezit van porno onbestraft dreigt te blijven, omdat niet zeker is dat [X] ook daadwerkelijk zal worden vervolgd in België en niet vaststaat dat de Belgische rechter ter zake van deze feiten rechtsmacht heeft;
(iii) de maatschappij onvoldoende wordt beveiligd, nu het tezamen behandelen van alle feiten door dezelfde rechter mogelijk zal leiden tot een hogere straf en/of een zwaardere maatregel dan in geval van splitsing;
(iv) sprake is van overdracht van strafvervolging in de zin van artikel 552t Sv (oud) en de daarin vastgelegde regeling niet is nageleefd;
( v) het Belgische recht - anders dan het Nederlandse recht - geen voorschotstelsel kent voor wat betreft de door [eiser] geleden schade, waardoor [eiser] wordt benadeeld in het verhaal van zijn schade.
Verder zal het OM de behandeling van de strafzaak op 27 september 2018 moeten aanhouden, in afwachting op de beslissing op het klaagschrift ex artikel 12 Sv.
Bovendien lijdt [eiser] psychische schade tot een bedrag van € 10.000,-- nu hij twee strafzaken zal moeten bijwonen en het onderhavige kort geding aanhangig heeft moeten maken.
3.3.
De Staat voert gemotiveerd verweer, dat - voor zover nodig - hierna zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
Alvorens over te gaan tot de beoordeling van het daadwerkelijk geschil tussen partijen merkt de voorzieningenrechter het volgende op. Blijkens het onder 2.5 vermelde proces-verbaal van 10 april 2018 was [X] voorlopig ten laste gelegd het
vervaardigenen
bezitvan kinderporno, welke feiten het OM heeft laten vallen in verband met de afspraken met de Belgische autoriteiten. [eiser] verzet zich tegen het laatste en wenst dat dit wordt teruggedraaid, althans zo begrijpt de voorzieningenrechter. In de stukken spreekt [eiser] echter de ene keer over het vervolgen wegens het
vervaardigenen
bezitvan kinderporno, een andere keer over het
vervaardigenen
verspreidenvan kinderporno en weer een andere keer over het
vervaardigen,
verspreidenen
bezitvan kinderporno. Wel is duidelijk geworden dat [eiser] zich in het bijzonder verzet tegen de splitsing door het OM voor wat betreft de vervolging van enerzijds de zogenoemde 'hands-on-delicten' (het misbruik van [eiser] ) en anderzijds de 'hands-off-delicten' (waaronder wordt verstaan zowel het
vervaardigen, als het
verspreiden, als het
bezitvan kinderporno). Om praktische redenen en teneinde verdere onduidelijkheid te voorkomen zullen die begrippen (hands-on- en hands-off-delicten) hierna worden gehanteerd.
4.2.
Eén van de redenen die [eiser] aan zijn vorderingen ten grondslag legt is dat niet is voldaan aan de voorwaarden van artikel 552t Sv (oud: vervallen per 1 juli 2018), zodat sprake is van een ondeugdelijke overdracht van strafvervolging van de hands-off-delicten aan België. Daaraan moet reeds worden voorbijgegaan, omdat die regeling hier niet van toepassing is. Artikel 552t Sv (oud) bepaalt dat wanneer het OM wenst dat een vreemde staat strafvervolging
instelttegen een verdachte, deze daartoe aan de minister van Justitie en Veiligheid een voorstel doet tot het
uitlokkenvan een strafvervolging in die vreemde staat. Die regeling is dus slechts van toepassing indien de betreffende verdachte in de vreemde staat nog niet strafrechtelijk wordt vervolgd. Dat doet zich hier niet voor, nu de Belgische autoriteiten op het moment dat de hier gewraakte afspraken werden gemaakt de vervolging ter zake van de hands-off-delicten - waaronder die waarvan [X] (ook in België) wordt verdacht - al had aangevangen. De Staat heeft onweersproken aangevoerd dat het betreffende strafrechtelijke onderzoek in België al loopt vanaf 2014-2015.
4.3.
Vervolgens is van belang het zogenoemde 'opportuniteitsbeginsel', zoals vastgelegd in artikel 167 Sv. Op grond hiervan is het OM - in beginsel - exclusief bevoegd om te bepalen of tot vervolging wordt overgegaan en - zo ja - op welke wijze. Het OM komt daarbij dan ook een grote mate van vrijheid toe. Ingevolge vaste jurisprudentie is voor ingrijpen door de civiele rechter in kort geding ter zake van een vervolgingsbeslissing van het OM slechts plaats indien evident is dat die beslissing onhoudbaar is.
4.4.
Het voorgaande betekent dat de vordering sub I van [eiser] enkel voor toewijzing in aanmerking komt indien - in het beperkte bestek van dit kort geding - moet worden geconcludeerd dat geen redelijk denkend/handelend officier van justitie tot het oordeel zou kunnen komen dat [X] niet in Nederland moet worden vervolgd voor de hands-off-delicten en dat het aangewezen was daarover afspraken te maken met de Belgische autoriteiten.
4.5.
Met het oog op de vervolging van de hands-off-delicten, waarvan [X] wordt verdacht, heeft het OM - ter voorkoming van dubbele vervolging - afspraken gemaakt met de Belgische autoriteiten, in die zin dat de vervolging ter zake van die feiten in Nederland zal worden gestaakt en uitsluitend in België zal plaatsvinden. Voor zover [eiser] het bestaan van die afspraken heeft willen bestrijden moet daaraan worden voorbijgegaan. Weliswaar zijn de afspraken niet schriftelijk vastgelegd, maar uit het door de Staat - als productie 2 - overgelegde aanvullend Europees Onderzoeksbevel en het proces-verbaal van de zitting van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Noord-Holland van 10 april 2018 kan het bestaan van de afspraken worden afgeleid. Niet valt in te zien waarom het OM zou verwijzen naar niet bestaande afspraken met de Belgische autoriteiten. Aldus heeft [eiser] zijn (eventuele) betwisting van de afspraken onvoldoende onderbouwd en zal van het bestaan ervan worden uitgegaan. In die situatie geldt als uitgangspunt dat het OM is gebonden aan de nakoming van die afspraken.
4.6.
Voorts kan niet worden aangenomen dat geen redelijk denkend/handelend officier van justitie in de gegeven omstandigheden de afspraken met de Belgische autoriteiten zou hebben gemaakt. Daarvoor is in het bijzonder van belang dat:
- de naam van [X] naar boven is gekomen is een al jaren geleden door de Belgische autoriteiten aangevangen onderzoek naar een Europees opererend crimineel netwerk dat zich bezig houdt met het vervaardigen (en daarmee ook het bezitten) en verspreiden van kinderporno, welk onderzoek nog niet is afgerond;
- nu sprake is van een Europees opererend netwerk ervan moet worden uitgegaan dat het in feite één (uitgebreid) feitencomplex betreft en het praktisch voorkomt om zowel het onderzoek als de vervolging bij elkaar te houden;
- in het Belgische onderzoek meerdere verdachten en slachtoffers (uit verschillende landen) naar voren zijn gekomen;
- de bij het Verdrag van de Raad van Europa inzake de bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik (Verdrag van Lanzarote) aangesloten staten - waaronder België en Nederland - gehouden zijn samen te werken bij onderzoeken ter zake van hands-off-delicten, zulks in het belang van minderjarige slachtoffers;
- niet aannemelijk is geworden dat met de belangen van slachtoffers in Belgische strafzaken in mindere mate rekening wordt gehouden dan in Nederlandse strafzaken; de Staat heeft zelfs gemotiveerd aangevoerd dat deze in België zelfs prominenter aan de orde komen; bovendien heeft de Staat op de zitting toegezegd bij de Belgische autoriteiten nogmaals nadrukkelijk het belang van de Nederlandse slachtoffers onder de aandacht te zullen brengen; de voorzieningenrechter gaat ervan uit dat deze toezegging zal worden nagekomen.
4.7.
Daar komt bij dat [eiser] niet kan worden gevolgd in zijn stelling dat [X] in België niet zal of kan worden vervolgd ter zake van de hands-off-delicten, waardoor deze dus onbestraft zullen blijven. Uit de stukken volgt dat de Belgische autoriteiten [X] aanmerken als verdachte van deelname aan een criminele organisatie die kinderporno vervaardigt en verspreidt en dat er dienaangaande belastende bewijs is verzameld Voorts heeft [eiser] onbetwist gesteld dat [X] die feiten heeft erkend. Bovendien impliceren de door de Belgische autoriteiten met het OM gemaakte afspraken dat tot vervolging zal worden overgegaan. Op grond van een en ander moet ervan worden uitgegaan dat [X] voor die feiten ook daadwerkelijk zal worden vervolgd in België. Voorts kan - mede gelet op het gemotiveerde verweer van de Staat en ondanks de door [eiser] overgelegde verklaring van [de advocaat] , advocaat te Antwerpen - niet worden aangenomen dat de Belgische rechter geen rechtsmacht toekomt. Dat verweer van de Staat komt er samengevat op neer dat de hands-off-delicten in georganiseerd verband zullen worden vervolgd in België en dat die organisatie - inclusief [X] - voornamelijk, dan wel mede, opereerde vanuit België. Verder is allesbehalve zeker dat [X] door het splitsen van de delicten - qua eventuele veroordeling - beter af zal zijn dan wanneer alle zaken tegelijk door dezelfde rechter worden behandeld. Dat kan evengoed anders zijn. Te meer nu er op grond van de door [eiser] in het geding gebrachte rapportages niet vanuit kan worden gegaan dat zonder splitsing aan [X] TBS met dwangverpleging zal worden opgelegd door de Nederlandse strafrechter. Voor zover in het rapport van psycholoog [psycholoog] wordt aangegeven dat tegen oplegging van TBS met dwangverpleging pleit dat [X] zich niet heeft schuldig gemaakt aan
andersoortig delictgedrag,kan niet worden uitgesloten en is zelfs aannemelijk dat daarmee wordt gedoeld op andere delicten dan die welke voortvloeien uit de (mogelijke) pedofiele stoornis van [X] en niet op hands-off-delicten. Te meer nu de psycholoog ermee bekend was dat [X] zich ook schuldig had gemaakte aan laatstbedoelde delicten.
4.8.
Een en ander betekent dat de vordering sub I van [eiser] zal worden afgewezen. Mede bezien in het licht van al hetgeen hiervoor is overwogen moeten de door [eiser] aangevoerde omstandigheden dat (i) het splitsen van de hands-on-delicten en de hands-off-delicten leidt tot secundaire victimisatie en (ii) het Belgische recht geen voorschotstelsel met betrekking tot de door het slachtoffer geleden schade kent - wat er van (één of meer van) die omstandigheden verder ook zij - als onvoldoende zwaarwegend worden aangemerkt om te leiden tot een ander oordeel. Het voorgaande laat overigens onverlet dat de voorzieningenrechter alle begrip heeft voor de wens van [eiser] om alle door [X] jegens hem gepleegde delicten (tegelijkertijd) te laten afdoen door de Nederlandse rechter, maar dat kan niet afdoen aan het opportuniteitsbeginsel dat het OM toekomt.
4.9.
De vordering van [eiser] om de Staat op te dragen de behandeling van de strafzaak van [X] op 27 september 2018 te (doen) aanhouden in afwachting van de uitkomst van het door hem ingediende klaagschrift ex artikel 12 Sv (vordering sub II) komt reeds niet voor toewijzing in aanmerking, nu de Staat (lees: het OM) dat niet in zijn macht heeft. Het is immers de rechtbank die daarover beslist. Overigens moet op grond van hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de vordering sub I in het beperkte bestek van dit kort geding worden aangenomen dat het beklag van [eiser] zal worden afgewezen. Voorts verzet het OM zich op goede gronden tegen de gewenste aanhouding, nu [X] in de op 27 september 2018 te behandelen strafzaak seksueel misbruik van meerdere slachtoffers ten laste is gelegd en het OM (ook) rekening moet houden met de belangen van de andere slachtoffers. Aannemelijk is dat hun belangen zich verzetten tegen aanhouding van de strafzaak.
4.10.
De door [eiser] gevorderde (immateriële) schadevergoeding van € 10.000,-- komt evenmin voor toewijzing in aanmerking. Immers, zoals hiervoor overwogen kan niet worden aangenomen dat de Staat onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld zodat niet valt in te zien waarom [eiser] aanspraak zou kunnen maken op een schadevergoeding.
4.11.
De slotsom is dat de vorderingen van [eiser] zullen worden afgewezen.
4.12.
[eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst de vordering van [eiser] af;
- veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op € 2.930,--, waarvan € 980,-- aan salaris advocaat en € 1.950,-- aan griffierecht;
- verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Groeneveld-Stubbe en in het openbaar uitgesproken op 21 september 2018.
jvl