Overwegingen
1. Allereerst overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank heeft zeer recent, op 12 september 2018, het bericht ontvangen van verweerder dat eiser uit eigen beweging zijn woonruimte heeft verlaten en met onbekende bestemming is vertrokken. Uit verweerders administratie blijkt dat dit op 5 september 2018 is gebeurd. In de tijd tot de zitting kon niet meer worden onderzocht of eiser nog contact heeft onderhouden met zijn gemachtigde. Onder die omstandigheden kan de rechtbank niet tot het oordeel komen dat eiser geen belang meer heeft bij beoordeling van zijn beroep.
2. Eiser stelt van Eritrese nationaliteit te zijn. Hij stelt te zijn geboren op [geboortedatum] .
Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij Eritrea heeft verlaten omdat hij niet in militaire dienst wil. Eiser woonde bij zijn tante. De directe aanleiding voor zijn vertrek vormde de onenigheid met zijn oom die wilde dat hij thuis ging werken terwijl eiser naar school wilde. Samen met een vriend uit zijn dorp is eiser vertrokken. Eiser stelt zijn land illegaal te hebben verlaten. Hij vreest de gevangenis in te moeten.
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- de gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser;
- eiser stelt dat hij Eritrea heeft verlaten omdat hij de dienstplicht niet wil vervullen; die is volgens eiser eindeloos;
- eiser stelt dat hij Eritrea op illegale wijze heeft verlaten.
4. Verweerder heeft zich in bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiser niet geloofwaardig heeft verklaard over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst. Het asielrelaas van eiser heeft alleen betekenis tegen de achtergrond van de herkomst, identiteit en nationaliteit van een vreemdeling, aldus verweerder. Eisers verklaringen over dienstplicht heeft verweerder niet geloofwaardig geacht. Aan eisers gestelde illegale uitreis heeft verweerder ook geen geloof gehecht. Verweerder heeft de aanvraag daarom afgewezen.
5. Over wat eiser daartegen heeft aangevoerd oordeelt de rechtbank als volgt.
6. Verweerder heeft de verklaringen van eiser over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Verweerder heeft aan de hand van gegevens uit Eurodac vastgesteld dat eiser tijdens zijn reis naar Nederland in Italië is geregistreerd. Uit die gegevens blijkt dat eiser onder vier verschillende namen en geboortedata staat geregistreerd. Verweerder heeft vastgesteld dat de naam van eisers grootvader, [naam 1] , ontbreekt en dat de geboortedata uiteenlopen van [geboortedatum 1] tot [geboortedatum 2] . In Nederland heeft eiser verklaard dat hij geboren is op [geboortedatum 3] en niet te weten wat zijn geboortedag is. Verweerder heeft zich terecht op standpunt gesteld dat de ver uiteenlopende geboortedata grote twijfels oproepen aan eisers identiteit. Dat men in Eritrea in het eerste levensjaar als één jaar wordt beschouwd, zoals eiser heeft gesteld, verklaart niet het ruime verschil in de geboortedata.
7. Verweerder is terecht uitgegaan van de registratie van eiser in Italië en hij heeft daartoe terecht verwezen naar rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Uit die rechtspraak volgt immers dat verweerder, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, er in beginsel van uit mag gaan dat die registratie zorgvuldig heeft plaatsgevonden. De rechtbank acht het niet onaannemelijk dat eiser zelf de vier namen en uiteenlopende geboortedata heeft verstrekt, en de naam van zijn grootvader niet heeft genoemd.
8. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat de registratie in Italië onjuist is. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser daar niet in geslaagd. Eiser heeft immers geen documenten heeft overgelegd die ander licht zouden kunnen werpen op eisers identiteit. In dat verband is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht aan eiser heeft tegengeworpen dat hij geen eigen documenten over zijn juiste identiteit heeft overgelegd.
9. Verweerder heeft, onder verwijzing naar het Algemeen ambtsbericht van het ministerie van Buitenlandse Zaken van 21 juni 2018 en de daarin genoemde bronnen, terecht gesteld dat eiser als Eritreeër en als gestelde minderjarige ten minste kan beschikken over één of meerdere identificerende documenten, zoals een family residence card, mobiliteitskaart, schoolpas, schoolkaart of geboorteakte. Een geboorteakte kan zelfs geruime tijd na de geboorte worden verkregen. Anders dan eiser in beroep heeft betoogd, mocht verweerder afgaan op de in de beide ambtsberichten vermelde informatie en de daarbij geraadpleegde bronnen. Ook algemene ambtsberichten zijn immers aan te merken als adviezen van een deskundige, welke aan een besluit ten grondslag mogen worden gelegd. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de ambtsberichten niet zorgvuldig zijn voorbereid, noch dat zij qua inhoud niet inzichtelijk zijn of niet concludent. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat het niet-overleggen van documenten eiser aangerekend kan worden.
10. Verweerder heeft zich terecht op standpunt gesteld dat het juist beantwoorden van enkele herkomstvragen de twijfel over eisers herkomst niet wegneemt. Eiser weet immers essentiële zaken niet te benoemen. Terecht heeft verweerder gewezen op het feit dat eiser vrijwel geen informatie weet te verstrekken over de dienstplicht in Eritrea, terwijl dat de reden is geweest voor zijn vertrek. Kenmerken van Eritrees geld en van de Eritrese vlag kent eiser niet of omschrijft hij onjuist.
11. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder eisers UHNCR-registratie had kunnen opvragen omdat eiser waarschijnlijk in het vluchtelingenkamp van Hamdait is geregistreerd. Voort zou een taalanalyse uitgevoerd kunnen worden. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank terecht gesteld dat niet duidelijk is welke waarde aan deze UHNCR-registratie toegekend moet worden omdat eiser zelf heeft verklaard dat hij geen identificerende documenten had toen hij Eritrea verliet. Voorts heeft verweerder gesteld dat ook de onderscheidende waarde van de taalanalyse beperkt is omdat de taal Tigrinia niet uitsluitend in Eritrea wordt gesproken. Eiser heeft dit niet weerlegd.
12. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser ook zelf gegevens van zijn registratie bij UHNCR had kunnen opvragen. Daarbij merkt verweerder op dat eiser nauwelijks inspanningen heeft verricht om zijn identiteit, nationaliteit en herkomst aan tonen, terwijl dat wel op zijn weg ligt. De rechtbank volgt dit standpunt. Op grond van artikel 31, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) dient de vreemdeling alle relevante elementen ter staving van zijn aanvraag zo spoedig mogelijk naar voren te brengen. Vervolgens beoordeelt verweerder in samenwerking met de vreemdeling de relevante elementen. Naar het oordeel van de rechtbank gaat de samenwerkingsverplichting tussen de vreemdeling en verweerder niet zo ver, dat het op de weg van verweerder ligt om informatie in te winnen als de vreemdeling geen enkel stuk heeft overgelegd en evenmin overtuigende verklaringen heeft afgelegd, zoals bij eiser het geval is.
13. De stelling van eiser dat het causale verband tussen eisers ongeloofwaardig geachte vrees voor de dienstplicht in Eritrea en eisers illegale uitreis uit Eritrea ontbreekt, is op zichzelf juist, maar treft naar het oordeel van de rechtbank geen doel. Eisers identiteit, nationaliteit en herkomst zijn immers niet aannemelijk geworden.
14. De afwijzing van eisers aanvraag heeft verweerder mede gebaseerd op het bepaalde artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c en e, van de Vw. Hiertegen heeft eiser geen specifieke gronden ingediend. Verweerder heeft daarom de asielaanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond.
15. Tot slot heeft eiser zich beroepen op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak Gnandi. De rechtbank stelt vast dat eiser door het indienen van een verzoek om voorlopige voorziening heeft bereikt dat hij de uitkomst van dit beroep in Nederland mag afwachten. Niet is gebleken dat eiser in de tussentijd geen gebruik heeft kunnen maken van opvangvoorzieningen en andere verstrekkingen. Onder deze omstandigheden kan niet gezegd worden dat er geen effectief rechtsmiddel is als bedoeld in het arrest Gnandi.
16. Het beroep is ongegrond.
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.