ECLI:NL:RBDHA:2018:11868
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het beroep wegens ontbreken van beroepsgronden in vreemdelingenzaak
In deze zaak heeft eiser op 14 augustus 2018 beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die op 19 juli 2018 was genomen. Eiser, geboren in Eritrea, had eerder een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf, welke op 17 juli 2017 was afgewezen. Het bestreden besluit verklaarde het bezwaar tegen deze afwijzing ongegrond. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank constateerde dat eiser in zijn beroepschrift geen gronden had vermeld, wat in strijd is met artikel 6:5 van de Awb. Eiser werd op 16 augustus 2018 gewezen op dit verzuim en kreeg de kans om binnen vier weken de gronden van zijn beroep aan te geven. Echter, op 13 september 2018, slechts één dag voor het verstrijken van de termijn, vroeg eiser om een extra termijn van vier weken. De rechtbank weigerde dit verzoek, omdat het niet tijdig was ingediend en er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die dit rechtvaardigden.
De rechtbank concludeerde dat eiser geen gebruik had gemaakt van de mogelijkheid om het verzuim te herstellen en dat er geen feiten of omstandigheden waren die aanleiding gaven om van de niet-ontvankelijkverklaring af te zien. Daarom werd het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, wat betekent dat er geen inhoudelijke beoordeling van de zaak plaatsvond. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 21 september 2018 door rechter J.F.I. Sinack, in aanwezigheid van griffier R. Ben Sellam.