ECLI:NL:RBDHA:2018:11868

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 september 2018
Publicatiedatum
4 oktober 2018
Zaaknummer
AWB 18/6092
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep wegens ontbreken van beroepsgronden in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft eiser op 14 augustus 2018 beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die op 19 juli 2018 was genomen. Eiser, geboren in Eritrea, had eerder een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf, welke op 17 juli 2017 was afgewezen. Het bestreden besluit verklaarde het bezwaar tegen deze afwijzing ongegrond. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.

De rechtbank constateerde dat eiser in zijn beroepschrift geen gronden had vermeld, wat in strijd is met artikel 6:5 van de Awb. Eiser werd op 16 augustus 2018 gewezen op dit verzuim en kreeg de kans om binnen vier weken de gronden van zijn beroep aan te geven. Echter, op 13 september 2018, slechts één dag voor het verstrijken van de termijn, vroeg eiser om een extra termijn van vier weken. De rechtbank weigerde dit verzoek, omdat het niet tijdig was ingediend en er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die dit rechtvaardigden.

De rechtbank concludeerde dat eiser geen gebruik had gemaakt van de mogelijkheid om het verzuim te herstellen en dat er geen feiten of omstandigheden waren die aanleiding gaven om van de niet-ontvankelijkverklaring af te zien. Daarom werd het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, wat betekent dat er geen inhoudelijke beoordeling van de zaak plaatsvond. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 21 september 2018 door rechter J.F.I. Sinack, in aanwezigheid van griffier R. Ben Sellam.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 18/6092
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 21 september 2018 in de zaak tussen
[naam] , eiser
gemachtigde: mr. E.S. van Aken,
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Procesverloop

Eiser heeft op 14 augustus 2018 beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van verweerder van 19 juli 2018 (het bestreden besluit).

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Eritrese nationaliteit. Op 30 januari 2017 heeft hij een aanvraag ingediend om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis. Bij besluit van 17 juli 2017 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Bij het bestreden besluit is het bezwaar daartegen ongegrond verklaard.
3. Iemand die beroep instelt, moet op grond van artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb in het beroepschrift de gronden van het beroep vermelden. Dat houdt in: zeggen op welke specifieke punten hij of zij het niet eens is met het bestreden besluit. Als dat niet gebeurt, kan de rechtbank na een herstelmogelijkheid het beroep op grond van artikel 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk verklaren.
4. Eiser heeft geen beroepsgronden vermeld in het beroepschrift. Bij brief van 16 augustus 2018 is eiser op dit verzuim gewezen en is hem de mogelijkheid geboden om de gronden binnen vier weken mee te delen. Ook is eiser meegedeeld dat slechts in uitzonderlijke gevallen en tot één week voor het einde van de termijn verder uitstel kan worden gevraagd. Deze aan partijen te stellen termijnen dienen het belang van een voortvarende afhandeling van het beroep en de rechtszekerheid van de wederpartij.
5. Eiser heeft op 13 september 2018 en dus één dag voor het verstrijken van de termijn gevraagd om een extra termijn van vier weken, omdat hij zich wenste te beraden op de handhaving van het beroep. De rechtbank ziet geen aanleiding om dit verzoek te honoreren. Het verzoek is immers niet op tijd gedaan en niet is gebleken dat zich een uitzonderlijk geval voordoet. Eiser heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt dat het voor hem vooralsnog onmogelijk is geweest de gronden van zijn beroep kenbaar te maken.
6. De rechtbank stelt dan ook vast dat eiser geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid tot herstel van het vastgestelde verzuim. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden om af te zien van de niet-ontvankelijkverklaring van het beroep.
7. De rechtbank is van oordeel dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is. Dit betekent dat het beroep niet inhoudelijk wordt beoordeeld.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

- De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 september 2018.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.