ECLI:NL:RBDHA:2018:11861
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag op grond van ongeloofwaardigheid van het asielrelaas en gebrek aan bewijs voor vervolging door Eritrese autoriteiten
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 augustus 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiseres, Mehari Gebregziabiher, heeft een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid is afgewezen als ongegrond. De rechtbank heeft de zaak behandeld in Middelburg, waar eiseres op 6 september 2018 is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en een tolk. De rechtbank heeft na de zitting onmiddellijk uitspraak gedaan.
De rechtbank oordeelt dat de asielaanvraag van eiseres ongegrond is, omdat het asielrelaas ongeloofwaardig wordt geacht. Eiseres heeft tegenstrijdige verklaringen afgelegd over de situatie van haar echtgenoot in Eritrea en heeft niet overtuigend aangetoond dat zij problemen met de Eritrese autoriteiten ondervindt. De rechtbank wijst erop dat eiseres legaal en gecontroleerd uit Eritrea is vertrokken met een paspoort en uitreisvisum, wat haar stelling dat zij niet kan terugkeren naar Eritrea ondermijnt. Bovendien heeft de rechtbank vastgesteld dat eiseres zich pas drie maanden na haar aankomst in Nederland heeft gemeld voor een asielaanvraag, wat ook als ongeloofwaardig wordt beschouwd.
De rechtbank concludeert dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij vreest voor vervolging of ernstige schade. De aanvraag is terecht afgewezen. Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat eiseres niet kan aantonen dat er sprake is van beschermingswaardig familieleven met haar meerderjarige zoon, die zelfstandig woont. De beslissing is openbaar uitgesproken door rechter J.F.I. Sinack, in aanwezigheid van griffier S.A.K. Kurvink, en is digitaal ondertekend.