ECLI:NL:RBDHA:2018:11749

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 september 2018
Publicatiedatum
2 oktober 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 16594
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag kort verblijf op basis van onvoldoende bewijs van familierelatie en middelen van bestaan

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 september 2018 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een aanvraag voor een visum kort verblijf door de Minister van Buitenlandse Zaken, vertegenwoordigd door de IND. Eiseres, een Turkse nationaliteit hebbende vrouw, had op 14 juli 2017 een aanvraag ingediend om een visum te verkrijgen om haar kleindochter in Nederland te bezoeken. De aanvraag werd op 31 juli 2017 afgewezen, omdat de verweerder van mening was dat het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende waren aangetoond. Eiseres had geen bewijsstukken overgelegd die haar gestelde familierelatie met de referent konden onderbouwen, en bovendien was niet aangetoond dat zij over voldoende middelen van bestaan beschikte.

Eiseres heeft tegen de afwijzing bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd op 14 december 2017 ongegrond verklaard. Hierop heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank. Tijdens de zitting op 21 augustus 2018 heeft eiseres haar standpunt toegelicht, waarbij zij stelde dat zij voldoende middelen van bestaan had en dat de afwijzing onterecht was. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiseres niet voldoende bewijs had geleverd om haar claims te onderbouwen. De rechtbank benadrukte dat het aan eiseres was om relevante stukken te overleggen ter ondersteuning van haar aanvraag.

De rechtbank concludeerde dat de gestelde familierelatie niet was aangetoond en dat eiseres niet voldeed aan de vereisten voor het verkrijgen van een visum. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er kon geen hoger beroep tegen deze beslissing worden ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/16594

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 september 2018 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. F. Yildiz),
en
De Minister van Buitenlandse Zaken, namens deze; Procesvertegenwoordiging IND, verweerder
(gemachtigde: mr. A. Dijcks).

Procesverloop

Bij besluit van 31 juli 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een visum kort verblijf afgewezen.
Bij besluit van 14 december 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 augustus 2018.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1932 en bezit de Turkse nationaliteit. Op 14 juli 2017 heeft eiseres bij de Nederlandse vertegenwoordiger te Ankara, Turkije, verzocht om afgifte van een visum voor kort verblijf bij referent, te weten haar kleindochter [kleindochter].
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende zijn aangetoond. Door eiseres zijn geen stukken overgelegd ter onderbouwing van haar relatie met referent. Daarnaast heeft eiseres niet aangetoond dat zij over voldoende middelen van bestaan beschikt en is niet gebleken dat referent over voldoende en duurzaam inkomen beschikt om zich garant te stellen voor eiseres.
3. Hiermee kan eiseres zich niet verenigen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat zij voldoende aannemelijk heeft gemaakt wat het doel is van het voorgenomen verblijf, namelijk het bezoeken van haar kleindochter met wie zij een hechte band heeft. Voorts stelt eiseres dat zij over voldoende middelen van bestaan beschikt voor de duur van het voorgenomen verblijf en voor de heen- en terugreis. Eiseres krijgt samen met haar echtgenoot een AOW-uitkering vanuit Nederland. Dit inkomen is door verweerder niet bij de beoordeling betrokken. Daarnaast heeft referente zich garant gesteld voor het verblijf en de terugreis van eiseres. Eiseres zal tijdens haar bezoek aan Nederland bij haar kleindochter (referent) verblijven, waardoor zij geen kosten voor verblijf hoeft te maken. De vliegtickets voor de heen- en terugreis zijn al betaald.
4. Ingevolge artikel 32, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 810/2009 (visumcode) wordt – onverminderd artikel 25, eerste lid, van de Visumcode – een visum geweigerd:
a. a) indien de aanvrager:
(…)
ii. het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf niet heeft aangetoond;
(…)
iii. niet heeft aangetoond over voldoende middelen van bestaan te beschikken, zowel voor de duur van het voorgenomen verblijf, of voor doorreis naar een derde land waar hij met zekerheid zal worden toegelaten, of in de mogelijkheid te verkeren deze middelen legaal te verkrijgen;
of
b) indien er redelijke twijfel bestaat over de echtheid van de door de aanvrager overgelegde bewijsstukken of over de geloofwaardigheid van de inhoud ervan, de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aanvrager of zijn voornemen om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf niet zijn aangetoond, omdat de gestelde familierelatie tussen eiseres en referent niet is aangetoond. Eiseres heeft geen enkel objectief verifieerbaar bewijsstuk overgelegd waarmee de gestelde familierelatie tussen hen kan worden aangetoond.
5.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet heeft aangetoond over voldoende middelen van bestaan te beschikken. Vreemdelingen moeten kunnen voorzien in de kosten van hun verblijf en onderdak. Dat komt neer op een bedrag van € 34,- per persoon per dag. Het betreft een forfaitair bedrag, wat niet minder wordt als bijvoorbeeld is gebleken dat de vliegtickets reeds betaald zijn en eiseres bij haar kleindochter kan logeren.
Het is aan eiseres om haar visumaanvraag met relevante stukken te onderbouwen. De door eiseres overgelegde stukken in bezwaar zijn niet leesbaar. Eiseres voert aan dat zij samen met haar echtgenoot een AOW-uitkering ontvangt van € 500,- per maand. Al wordt aangenomen dat dit zo is, dan is dat bedrag – gelet op het richtbedrag van € 34,- per persoon per dag – onvoldoende om tot de conclusie te komen dat eiseres over voldoende middelen van bestaan beschikt. Daar komt bij dat niet is gebleken dat eiseres zelfstandig over dat bedrag kan beschikken.
Het ‘Bewijs van garantstelling en/of particuliere logiesverstrekking’ van een in Nederland woonachtige solvabele garantsteller kan ook voldoende zijn om middelen van bestaan aan te tonen. Door referent zijn geen bewijsstukken overgelegd waaruit blijkt dat zij over voldoende middelen van bestaan beschikt. De enkele stelling dat referent advocaat is, en dus over voldoende inkomen beschikt, is daartoe onvoldoende.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat niet wordt voldaan aan de voorwaarden om garant te kunnen staan. Het beroep slaag niet.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Soffers, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H. van Limpt, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 september 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.