ECLI:NL:RBDHA:2018:11746

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 september 2018
Publicatiedatum
2 oktober 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 14470
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag faciliterend visum op basis van onvoldoende bewijs van begeleiding door referent

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 september 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Iraakse nationaliteit houdende vrouw, en de Minister van Buitenlandse Zaken, vertegenwoordigd door de IND. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een faciliterend visum op basis van de Verblijfsrichtlijn, omdat zij samen met haar echtgenoot, een Britse burger, naar Nederland wilde reizen. De aanvraag werd echter afgewezen door de IND, omdat eiseres niet voldoende bewijs had geleverd dat zij haar echtgenoot naar Nederland zou begeleiden. De rechtbank oordeelde dat de hotelreservering die eiseres had overgelegd, was geannuleerd en dat er geen andere overtuigende bewijsstukken waren overgelegd, zoals concrete vliegtickets. Eiseres stelde dat de IND ten onrechte had geëist dat er een hotelreservering moest zijn en dat haar rechten op basis van het gelijkheidsbeginsel waren geschonden. De rechtbank verwierp deze argumenten en concludeerde dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij haar echtgenoot zou begeleiden, waardoor zij niet in aanmerking kwam voor het visum. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan geen hoger beroep tegen worden ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/14470

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 september 2018 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. D. Vurdelja),
en
De Minister van Buitenlandse Zaken, namens deze; Procesvertegenwoordiging IND, verweerder (gemachtigde: mr. A. Dijcks).

Procesverloop

Bij besluit van 19 mei 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een faciliterend visum op grond van Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden (hierna: de Verblijfsrichtlijn) afgewezen.
Bij besluit van 7 september 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond verklaard/gegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 augustus 2018.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1987 en heeft de Iraakse nationaliteit. De echtgenoot van eiseres, genaamd [referent] (hierna: referent), is Brits burger en daarmee een gemeenschapsonderdaan van de Europese Unie. Eiseres en referent willen gezamenlijk acht dagen in Nederland verblijven. Eiseres heeft daarop op 8 mei 2017 een aanvraag voor een faciliterend visum op grond van de Verblijfsrichtlijn ingediend.
2. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor een faciliterend visum. Verweerder heeft daaraan ten grondslag gelegd dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij referent zal begeleiden naar Nederland of zich bij hem in Nederland zal voegen. Eiseres heeft bij de visumaanvraag een hotelreservering bij het [hotel Y] Hotel in Amsterdam overgelegd om aan te tonen dat referent, die in het bezit is van de Britse nationaliteit, naar Nederland reist en dat eiseres zich bij hem voegt. Na verificatie is echter gebleken dat de reservering geannuleerd is. Nu geen sprake (meer) is van een bestaande hotelreservering en er evenmin ander overtuigend bewijs is overgelegd, is onvoldoende aangetoond dat sprake is van een situatie waarin de burger van de Unie gebruik maakt van zijn recht van vrij verkeer zoals bedoeld in de Verblijfsrichtlijn.
3. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Ten onrechte stelt verweerder als voorwaarde voor het verlenen van een faciliterend visum dat een hotelreservering overgelegd dient te worden. Tevens is het onterecht dat verweerder de geannuleerde hotelreservering tegenwerpt. Ten tijde van de aanvraag was al aangetoond dat referent samen met eiseres zou reizen naar Nederland. Er was aldus sprake van ‘begeleiden’. De gezamenlijk geboekte vluchten van referent en eiseres waren reeds aan de ambassade overgelegd. Eiseres doet een beroep op het gelijkheidsbeginsel en verwijst daarbij naar een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 21 april 2016 (AWB 15/17471). Verweerder had in die zaak in strijd met het gelijkheidsbeginsel gehandeld, omdat hij in afwijking van zijn gedragslijn, het beschikken over een hotelreservering feitelijk als voorwaarde voor visumverlening had gehanteerd. Tot slot heeft eiseres gesteld dat verweerder op het bezwaarschrift heeft beslist, voordat eiseres werd gehoord en daarmee is artikel 7:2 van de Awb geschonden.
Wettelijk kader
4. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a van de Verblijfsrichtlijn worden de voorwaarden voor uitoefening van het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten door burgers van de Unie en hun familieleden vastgesteld.
4.1
In artikel 2 aanhef en eerste lid, van de Richtlijn is bepaald dat onder ‘burger van de Unie’ wordt verstaan: eenieder die de nationaliteit van een lidstaat bezit en in het hetzelfde artikel, aanhef en tweede lid onder a, is bepaald dat onder familielid de echtgenoot wordt verstaan.
4.2
Artikel 3, eerste lid, van de Richtlijn bepaalt dat de richtlijn van toepassing is ten aanzien van iedere burger van de Unie die zich begeeft naar of verblijft in een andere lidstaat dan die waarvan hij de nationaliteit bezit, en diens familieleden als gedefinieerd in artikel 2, punt 2, die hem begeleiden of zich bij hem voegen.
4.3
In artikel 5 Richtlijn is bepaald dat familieleden van burgers van de Unie in voorkomende gevallen gefaciliteerd kunnen worden bij het verkrijgen van visa om het grondgebied van de lidstaten binnen te komen. Om in aanmerking te komen voor een visum op grond van de Richtlijn zijn de volgende drie vragen van belang.
1.Is er een burger van de Unie aan wie de visumaanvrager rechten kan ontlenen?
2.Valt de visumaanvrager onder de definitie van ‘familielid’?
3.Begeleidt de aanvrager de burger van de Unie of voegt hij zich bij hem?
Indien deze drie vragen bevestigend kunnen worden beantwoord, zijn de specifieke voorschriften van de Richtlijn van toepassing.
5. De rechtbank oordeelt als volgt.
5.1
Niet ter discussie staat dat eiseres bij de visumaanvraag een hotelreservering bij het [hotel Y] Hotel heeft overgelegd om aan te tonen dat haar echtgenoot naar Nederland reist en dat zij zich dan bij hem voegt. Na verificatie door verweerder is gebleken dat de hotelreservering op 8 mei en 17 mei 2018 is geannuleerd. In de bezwaarfase zijn door eiseres nieuwe hotelreserveringen overgelegd bij het [hotel X] Hotel in Amsterdam voor de periode van 1 september 2017 tot 8 september 2017. Op 4 september 2017 zijn deze hotelreserveringen geverifieerd. Namens het [hotel X] Hotel werd desgevraagd verklaard dat de reserveringen op 24 juli 2017 zijn gemaakt en één dag later weer door eiseres en/of referent zijn geannuleerd.
Gelet op vorenstaande heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat het niet aannemelijk is dat eiseres en referent daadwerkelijk voornemens waren bij de betreffende accommodatie te verblijven. Door verweerder mocht aangenomen worden dat voornoemde hotelreserveringen slechts zijn overgelegd om hiermee de visumafgifte te bevorderen.
De in bezwaar overgelegde vluchtgegevens zijn onvoldoende om aan te tonen dat eiseres referent zal begeleiden naar Nederland. Er is door eiseres een overzicht van de vluchten overgelegd, maar concrete vliegtickets of een bevestiging van een volledig betaalde boeking ontbreken. Uit de door eiseres overgelegde vluchtgegevens blijkt evenmin dat de vliegtickets ook daadwerkelijk door eiseres en referent zijn geboekt.
Nu er geen sprake is van bestaande hotelreserveringen en er evenmin ander overtuigend bewijs is overgelegd, zoals concrete vliegtickets, is onvoldoende aangetoond dat er sprake is van een situatie waarin de burger van de Unie gebruik maakt van zijn recht van vrij verkeer zoals bedoeld in de Richtlijn. Hierdoor kan eiseres niet worden aangemerkt als begunstigde van de Richtlijn, en komt zij niet in aanmerking voor een faciliterend visum.
5.2
De rechtbank overweegt dat verweerder aan eiseres heeft kunnen tegenwerpen dat de voorafgaande aan de visumweigering de hotelreservering op naam van eiseres bij het [hotel Y] Hotel is geannuleerd. Ook in de bezwaarfase heeft eiseres een hotelreservering geannuleerd voor haar aankomst in Nederland. De rechtbank is van oordeel dat deze omstandigheden verweerder terecht heeft doen twijfelen aan het doel van de voornomen reis en dat niet aannemelijk is geworden dat eiseres zich bij referent zal voegen of hem zal begeleiden.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het beroep van eiseres op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, van 21 april 2016, faalt. Het gaat hier namelijk niet om de vraag of verweerder het beschikken over een hotelreservering feitelijk als voorwaarde voor visumverlening heeft gemaakt, maar om het aannemelijk maken van het doel van de reis. Het beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet.
6. Ten aanzien van de stelling van eiseres dat de hoorplicht is geschonden overweegt de rechtbank het volgende. Ingevolge artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht kan van het horen van belanghebbenden worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. Van een kennelijk ongegrond bezwaar is sprake wanneer uit het bezwaarschrift zelf reeds aanstonds blijkt dat de bezwaren ongegrond zijn en er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie. Dit moet worden beoordeeld aan de hand van de inhoud van het bezwaarschrift in samenhang met wat in eerste instantie door betrokkene is aangevoerd en met de motivering van de primaire beschikking. Gelet op hetgeen eiseres in bezwaar hebben aangevoerd, is de rechtbank van oordeel dat verweerder van het horen van eiseres en referent heeft kunnen afzien.
7. Het beroep is ongegrond
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Soffers, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H. van Limpt, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 september 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.