ECLI:NL:RBDHA:2018:11728

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 september 2018
Publicatiedatum
2 oktober 2018
Zaaknummer
NL18.15430
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag en inreisverbod van eiser van Russische nationaliteit met Oekraïense achtergrond

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 september 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiser, van Russische nationaliteit en geboren in Oekraïne, een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel heeft ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, met de stelling dat Oekraïne als veilig land van herkomst geldt. Eiser heeft eerder asiel aangevraagd, maar zijn verzoeken zijn afgewezen omdat hij zijn identiteit en nationaliteit niet voldoende heeft onderbouwd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eerdere uitspraken en besluiten van de staatssecretaris rechtens vaststaan, en dat de opvolgende aanvraag van eiser terecht als kennelijk ongegrond is aangemerkt. Eiser heeft niet aangetoond dat hij de Oekraïense nationaliteit niet heeft en zijn problemen in Rusland zijn niet inhoudelijk beoordeeld omdat hij veilig naar Oekraïne kan terugkeren. De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris voldoende gemotiveerd heeft dat eiser niet geloofwaardig is in zijn verklaringen over zijn nationaliteit en herkomst. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.15430

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

(gemachtigde: mr. J.M. Walls),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. N.H.T. Jansen).

ProcesverloopBij besluit van 20 augustus 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond. Voorts heeft verweerder een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL18.15431, plaatsgevonden op 13 september 2018. Eiser is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft gesteld van Russische nationaliteit te zijn. Hij stelt te zijn geboren op [geboortedatum] in Oekraïne.
2. Op 12 oktober 2016 heeft eiser asiel aangevraagd. Deze aanvraag heeft verweerder bij besluit van 21 augustus 2017 afgewezen. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser noch het gestelde Russische staatsburgerschap, noch het Oekraïense staatsburgerschap aannemelijk heeft gemaakt. Bij uitspraak van 19 september 2017 van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, is het beroep van eiser tegen dit besluit gegrond verklaard en dit besluit vernietigd (NL17.4381). In die uitspraak is overwogen dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat eiser zijn identiteit, nationaliteit en herkomst niet aannemelijk heeft gemaakt. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld.
3. Eiser is uit Nederland vertrokken en hij heeft vervolgens asielaanvragen in Duitsland en Luxemburg ingediend. Op 3 oktober 2017 en 5 oktober 2017 heeft verweerder van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers en van de korpschef van het regionaal politiekorps te Rotterdam meldingen ontvangen dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken. Bij besluit van 23 november 2017 heeft verweerder voormelde aanvraag van 12 oktober 2016 buiten behandeling gesteld op grond van artikel 30c, aanhef, eerste lid, onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Bij uitspraak van 9 maart 2018 van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, is het beroep tegen dit besluit niet-ontvankelijk verklaard (NL18.2825). Tegen deze uitspraak is ook geen hoger beroep ingesteld.
4. Op 24 januari 2018 heeft eiser een opvolgende asielaanvraag ingediend. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij in Oekraïne is geboren, maar dat hij de nationaliteit van dat land niet heeft. Hij heeft gesteld dat hij met zijn moeder
naar Rusland is gegaan en dat hij burger van dat land is. De problemen die eiser in Rusland heeft ondervonden zijn voor hem reden om asiel aan te vragen.
5. Het relevante element in eisers asielrelaas is de stelling van eiser dat hij de Oekraïense nationaliteit niet heeft.
6. Bij het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser niet geloofwaardig heeft verklaard dat hij de Oekraïense nationaliteit niet heeft. Eiser heeft volgens verweerder voorts niet onderbouwd dat hij de Russische nationaliteit heeft. Daarom kan in het geval van eiser van de Oekraïense nationaliteit worden uitgegaan. Oekraïne geldt als een veilig land van herkomst en eiser kan naar dat land terugkeren, aldus verweerder. Eisers gestelde problemen in Rusland hoeven daarom niet inhoudelijk te worden beoordeeld. Verweerder heeft de aanvraag met toepassing van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b en onder g, van de Vw afgewezen als kennelijk ongegrond.
7. Over wat eiser daartegen heeft aangevoerd oordeelt de rechtbank als volgt.
8. De rechtbank stelt vast dat de uitspraak van deze rechtbank van 19 september 2017 rechtens vast is komen te staan, nu daartegen geen hoger beroep is ingesteld. Ook het besluit van 23 november 2017 is rechtens vast komen te staan.
9. De aanvraag van 24 januari 2018 heeft verweerder terecht aangemerkt als een opvolgende aanvraag. Voorts heeft eiser niet bestreden dat Oekraïne in zijn algemeenheid geldt als een veilig land van herkomst.
10. De stelling van eiser dat verweerder ook in het thans bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd dat eiser zijn identiteit, nationaliteit en herkomst niet aannemelijk heeft gemaakt, volgt de rechtbank niet. Verweerder heeft zijn standpunt uitvoerig in zijn voornemen van 8 augustus 2018, waar verweerder in het bestreden besluit naar heeft verwezen, gemotiveerd.
11. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over zijn kennis van de Oekraïense taal. Eiser is tijdens de gehoren van 15 oktober 2016 en van 20 juli 2016 in de Oekraïense taal gehoord, terwijl hij tijdens het eerste gehoor van 11 augustus 2017 heeft verklaard dat hij die taal wel begrijpt maar niet spreekt. Verweerder heeft voorts terecht tegengeworpen dat hij wisselend heeft verklaard over het jaar waarin hij naar Moskou is vertrokken. Daarnaast heeft verweerder er terecht op gewezen dat eiser zich in oktober 2016 met de Oekraïense nationaliteit heeft gemeld bij zijn eerste asielaanvraag terwijl hij tijdens het gehoor van 20 juli 2017 heeft verklaard zeker geen burger van de Oekraïne te zijn. Verweerder heeft gesteld dat eisers omslag in zijn verklaring over de Oekraïense nationaliteit te verklaren valt door het in het oktober 2016 ingestelde beleid om Oekraïne als veilig land van herkomst aan te merken (Kamerstukken II 2016/2017, 19 637, nr. 2241). Eiser heeft dit niet weerlegd.
12. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op grond van eisers verklaringen ervan uit kunnen gaan dat het niet geloofwaardig is dat eiser de Oekraïense nationaliteit niet heeft. Daarbij komt dat eiser het staatsburgerschap van Rusland, het land waar eiser problemen zou hebben ondervonden, op geen enkele wijze heeft onderbouwd, ondanks zijn toezegging daartoe tijdens het gehoor van 14 maart 2018. De tijdens het gehoor van 7 februari 2018 overgelegde fotoprint van het proces-verbaal van zijn aanhouding in Rusland vormt geen onderbouwing van eisers gestelde Russische staatsburgerschap en identiteit, zoals eiser zelf tijdens dat gehoor ook heeft erkend.
13. De rechtbank is van oordeel dat verweerder dan ook terecht Oekraïne in het geval van eiser als veilig land van herkomst heeft aangemerkt. Eiser heeft niet onderbouwd dat dat land in zijn geval niet als veilig is aan te merken. Verweerder heeft terecht de gestelde problemen van eiser in Rusland niet inhoudelijk beoordeeld, nu eiser veilig naar Oekraïne kan terugkeren. Verweerder heeft voorts de opvolgende aanvraag terecht als niet niet-ontvankelijk aangemerkt. De aanvraag is terecht afgewezen als kennelijk ongegrond.
14. De rechtbank is van oordeel dat verweerder ten onrechte heeft verwezen naar het besluit van 21 augustus 2017 waarin een terugkeerbesluit is genomen. Dit besluit is vernietigd bij bovengenoemde uitspraak van 19 september 2017. Uit de beschrijving van het terugkeerbesluit, dat inhoudt dat eiser onmiddellijk moet vertrekken, leidt de rechtbank echter af dat het moet gaan om het in rechte vaststaande besluit van 23 november 2017. De rechtbank volgt niet het standpunt van eiser dat geen geldig inreisverbod is opgelegd.
15. Eiser heeft gesteld dat hij zijn beroep niet in Nederland mag afwachten omdat het geen schorsende werking heeft. Hij acht dit in strijd met het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak Gnandi (Arrest Gnandi tegen België van 19 juni 2018, C-181/16 (www.curia.europa.eu) ). De rechtbank stelt vast dat eiser door het indienen van een verzoek om voorlopige voorziening heeft bereikt dat hij de uitkomst van dit beroep in Nederland mag afwachten. Niet is gebleken dat eiser in de tussentijd geen gebruik heeft kunnen maken van opvangvoorzieningen en andere verstrekkingen. Onder deze omstandigheden kan niet gezegd worden dat er geen effectief rechtsmiddel is, als bedoeld in het arrest Gnandi. Het terugkeerbesluit dat is vervat in het besluit van 23 november 2017 staat rechtens vast, maar de werking ervan is opgeschort hangende het beroep tegen het bestreden besluit. Nu het terugkeerbesluit rechtsgeldig is, mocht verweerder een inreisverbod opleggen. De stelling dat geen geldig inreisverbod is opgelegd faalt derhalve.
16. Het beroep is ongegrond.
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van
mr. W. Evenhuis, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
17 september 2018
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.