ECLI:NL:RBDHA:2018:11723

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 september 2018
Publicatiedatum
2 oktober 2018
Zaaknummer
nl18.16891
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring en schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 september 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiser, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, en verweerder. Eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van 15 september 2018, waarbij hem de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser betoogde dat verweerder onvoldoende voortvarend had gehandeld in de voorbereiding van zijn uitzetting, wat leidde tot een onrechtmatige bewaring.

De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was, omdat verweerder niet de gebruikelijke voortvarendheid had betracht. Eiser was op 10 september 2018 in bewaring gesteld, terwijl er op dat moment al een claimakkoord met Finland voorhanden was. De rechtbank stelde vast dat verweerder pas op de zevende dag na de inbewaringstelling een vertrekgesprek had gevoerd en pas op de tiende dag een vlucht had aangevraagd, wat niet in overeenstemming was met de vereiste voortvarendheid.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de opheffing van de maatregel van bewaring bevolen met ingang van 27 september 2018, en de Staat der Nederlanden veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 1.060,- aan eiser voor de onrechtmatige bewaring. Daarnaast werden de proceskosten van eiser vastgesteld op € 1.002,-, te betalen door verweerder. Deze uitspraak is openbaar gedaan en kan binnen een week na bekendmaking worden aangevochten bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Team Bestuursrecht 2
zaaknummer: NL18.16891

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser]

(gemachtigde: mr. G.S.S. de Kok),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H.D.R. Leene).

Procesverloop

Bij besluit van 15 september 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep strekt van rechtswege ook tot toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 september 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Chbab. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser betoogt dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. Deze beroepsgrond slaagt.
1.1.
Bewaring is alleen dan gerechtvaardigd, indien deze niet onredelijk lang voortduurt, waartoe bij het geheel aan handelingen ter voorbereiding van de uitzetting voldoende voortvarendheid dient te worden betracht.
1.2.
Verweerder heeft op 10 september 2018 een claimverzoek voor eiser bij Finland gedaan. De Finse autoriteiten hebben dit verzoek op 11 september 2018 geaccepteerd. Op die dag was er dus een claimaccoord voor eiser. Op 11 september 2018 is een overdrachtsbesluit genomen. Eiser was tot 15 september 2018 strafrechtelijk gedetineerd. Die einddatum was verweerder tevoren bekend, zo ook dat eiser aan Finland moest worden overgedragen. Meteen in aansluiting op beëindiging van de strafdetentie (op 15 september 2018 dus) is eiser in bewaring gesteld. Op 21 september 2018 is met eiser een vertrekgesprek gevoerd. Op 24 september 2018 is het overdrachtsbesluit aan eiser uitgereikt. Op diezelfde dag is een vluchtaanvraag voor eiser gedaan.
1.3.
Op het moment van inbewaringstelling van eiser was een claimakkoord voorhanden. Bij de handelingen ter voorbereiding van zijn uitzetting had verweerder daarom een meer dan gebruikelijke voortvarendheid te betrachten. Door pas op de zevende dag van de inbewaringstelling een vertrekgesprek met eiser te voeren en pas op de tiende dag een vlucht voor eiser aan te vragen heeft verweerder daaraan niet voldaan. Dat, zoals verweerder aanvoert, het overdrachtsbesluit van 11 september 2018 pas op 24 september 2018 aan eiser is uitgereikt en (daarom) ook pas op die dag de vlucht is aangevraagd, komt voor zijn rekening en risico. De rechtbank acht de maatregel van bewaring van meet af aan onrechtmatig
1.4.
Het beroep is gegrond en de maatregel van bewaring is vanaf het moment van opleggen daarvan onrechtmatig. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 27 september 2018.
1.5.
Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 12 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) bewaring van 4 x € 105,- (verblijf politiecel) en 8 x € 80,- (verblijf detentiecentrum) = € 1.060,-.
1.6.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 27 september 2018;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.060,-, te betalen door de griffier;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.002,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Bouter, rechter, in aanwezigheid van C. Groenewegen, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.