ECLI:NL:RBDHA:2018:11667

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 oktober 2018
Publicatiedatum
1 oktober 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 5925
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening visum kort verblijf voor bijwonen huwelijk

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 1 oktober 2018 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers, die een visum kort verblijf hadden aangevraagd om het huwelijk van hun nicht in Nederland bij te wonen. De aanvragen waren door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen op 20 juli 2018, omdat verzoekers onvoldoende hadden aangetoond dat zij voor het verstrijken van het visum Nederland zouden verlaten en onvoldoende sociale en economische binding met hun land van herkomst hadden aangetoond.

Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 28 september 2018 zijn verzoekers vertegenwoordigd door hun gemachtigde, terwijl de verweerder niet aanwezig was. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat, hoewel verzoekers hun doel en omstandigheden van het verblijf hebben uiteengezet, de afwijzing van de aanvragen door de verweerder voldoende gemotiveerd was. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat toewijzing van de verzoeken om voorlopige voorziening feitelijk een onomkeerbare situatie zou creëren, aangezien verzoekers dan Nederland zouden kunnen binnenkomen zonder dat de verweerder op hun bezwaren had beslist.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter de verzoeken om voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen zeer bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op de regels rechtvaardigden. De voorzieningenrechter heeft ook aangegeven dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

REchtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/5925
uitspraak van de voorzieningenrechter van 1 oktober 2018 op het verzoek om een voorlopige voorziening van

[verzoekster], verzoekster, en

[verzoeker], verzoeker, tezamen verzoekers
(gemachtigde: mr. S.O. Zengin-Epozdemir),
tegen

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluiten van 20 juli 2018 (de primaire besluiten) heeft verweerder de aanvragen van verzoekers tot het verlenen van een visum kort verblijf afgewezen.
Verzoekster heeft tegen de primaire besluiten bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 september 2018. Verzoekers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Voorts zijn [persoon X] referente, en [persoon Y] ter zitting verschenen. Verweerder is, zoals schriftelijk aangekondigd, niet verschenen.

Overwegingen

1. Indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank tegen een besluit bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2 Ingevolge artikel 32, eerste lid, van de Verordening (EG) nr. 810/2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode wordt een visum geweigerd:
a. a) indien de aanvrager:
(…);
ii) het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf niet heeft aangetoond;
iii) niet heeft aangetoond over voldoende middelen van bestaan te beschikken, zowel voor de duur van het voorgenomen verblijf als voor zijn terugreis naar het land van herkomst of verblijf, of voor doorreis naar een derde land waar hij met zekerheid zal worden toegelaten, of in de mogelijkheid te verkeren deze middelen legaal te verkrijgen;
(…),
of
b) indien er redelijke twijfel bestaat over de echtheid van de door de aanvrager overgelegde bewijsstukken of over de geloofwaardigheid van de inhoud ervan, de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aanvrager of zijn voornemen om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum.
3. De voorzieningenrechter betrekt bij de beoordeling de volgende feiten.
Verzoekers hebben een in Nederland woonachtige nicht, [persoon X] (referente). Zij trouwt op 20 oktober 2018 op Islamitische wijze. In het voorjaar van 2019 zal zij trouwen voor de wet. Verzoekers willen graag naar Nederland komen om het huwelijk van hun nicht bij te kunnen wonen.
4. Verweerder heeft de aanvragen van verzoekers afgewezen op de volgende gronden. Verzoekers hebben het doel en de omstandigheden van hun voorgenomen verblijf onvoldoende aangetoond. Verder hebben verzoekers hun sociale – en economische binding met hun land van herkomst onvoldoende aangetoond dan wel is deze zeer gering gebleken, zodat niet kan worden vastgesteld dat zij voor het verstrijken van het visum het grondgebied van de lidstaten verlaten.
5. Verzoekers voeren allereerst aan dat verweerder de gronden waarop hun aanvragen zijn afgewezen, onvoldoende heeft gemotiveerd.
Verzoekers voeren daartoe aan dat zij hun doel en de omstandigheden van hun verblijf voldoende duidelijk hebben gemaakt; zij willen naar Nederland komen om de bruiloft van hun nicht bij te kunnen wonen.
Verzoekers voeren verder aan zij sociale en economische binding hebben met Turkije, zodat tijdige terugkeer gewaarborgd is. Verzoekers voeren hiertoe aan dat verzoeker nog in Turkije naar school gaat, en dat verzoekster een zorg en opvoedtaak heeft in Turkije. Daarnaast bezit verzoekster zeven onroerende goederen in Turkije en ontvangt zij daar een weduwepensioen. Gelet hierop is er ook sprake van economische binding.
6. De voorzieningenrechter stelt vast dat toewijzing van de verzoeken om een voorlopige voorziening, te weten behandeling van verzoekers als waren zij in het bezit van een visum voor kort verblijf, feitelijk een voorlopig karakter ontberen. Uit het systeem van de toepasselijke voorschriften volgt dat een vreemdeling in zijn land van herkomst een visum voor kort verblijf moet aanvragen, alvorens hij de Europese Unie (waaronder Nederland) kan inreizen. Indien de verzochte voorlopige voorzieningen worden toegewezen, zullen verzoekers Nederland kunnen inreizen, zodat de feitelijke situatie ontstaat die verzoekers met hun aanvragen beogen, terwijl verweerder nog niet op de bezwaren van verzoekers heeft beslist. De gevolgen van toewijzing van de voorlopige voorzieningen zijn dan ook onomkeerbaar. In zeer bijzondere omstandigheden kan aanleiding bestaan om te bepalen dat verweerder een aanvrager gedurende de bezwaarprocedure dient te beschouwen als ware hij in het bezit van een visum. Met verweerder is de voorzieningenrechter van oordeel dat van dergelijke zeer bijzondere omstandigheden, in dit geval, niet is gebleken.
Reeds gelet op het voorgaande komen de verzoeken niet voor toewijzing in aanmerking. De voorzieningenrechter komt daarom niet toe aan de bespreking van de overige door verzoekers aangevoerde argumenten gericht tegen de afwijzingsgronden. Die argumenten zullen bij de beoordeling van het bezwaar aan de orde komen.
De voorzieningenrechter merkt nog wel op dat verweerder heeft aangegeven snel na ontvangst van de benodigde stukken op het bezwaarschrift te beslissen.
7. De voorzieningenrechter wijst de verzoeken af.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. I.M. Bijvank, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2018.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.