ECLI:NL:RBDHA:2018:11658

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 oktober 2018
Publicatiedatum
1 oktober 2018
Zaaknummer
C/09/545990 / HA ZA 18-48
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van gezamenlijke woning en afwijzing gebruiksvergoeding in het kader van redelijkheid en billijkheid

In deze bodemzaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 3 oktober 2018, is de verdeling van een gezamenlijke woning aan de orde. De man en de vrouw, die een affectieve relatie hebben gehad en ouders zijn van drie minderjarige kinderen, hebben samen een woning verworven. De man heeft een aanzienlijk bedrag uit eigen middelen bijgedragen aan de woning, terwijl de vrouw geen bijdrage heeft geleverd. Na het vertrek van de man uit de woning in april 2016, heeft hij de hypotheeklasten en andere kosten voor zijn rekening genomen. De rechtbank heeft eerder bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw is en dat de man kinderalimentatie moet betalen.

De man vordert in deze procedure de toedeling van de woning aan hem, met de voorwaarde dat hij de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheek kan ontslaan. De rechtbank oordeelt dat de woning aan de man kan worden toegewezen, mits aan deze voorwaarde wordt voldaan. De vrouw heeft echter nog geen andere woonruimte gevonden, wat complicaties met zich meebrengt. De rechtbank wijst de vordering van de man om een gebruiksvergoeding van de vrouw te ontvangen af, omdat dit in strijd zou zijn met de redelijkheid en billijkheid. De vrouw heeft een laag inkomen en de man heeft niet aangetoond dat hij dubbele woonlasten heeft. De rechtbank compenseert de proceskosten tussen partijen, gezien hun eerdere affectieve relatie.

De beslissing van de rechtbank houdt in dat de woning aan de man wordt toegewezen per 1 januari 2019, onder de voorwaarde dat hij de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid kan ontslaan. Indien dit niet mogelijk is, moet de woning worden verkocht en de overwaarde verdeeld. De rechtbank verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst het meer of anders gevorderde af.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/545990 / HA ZA 18-48
Vonnis van 3 oktober 2018
in de zaak van
[de man],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser,
advocaat mr. W.N. Sardjoe te Den Haag, ,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. C.M. Emeis te Den Haag.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 20 december 2017 met producties;
- de conclusie van antwoord van 21 februari 2018;
- het vonnis van 7 maart 2018, waarbij een comparitie van partijen is bevolen;
- het buiten aanwezigheid van partijen opgemaakte proces-verbaal van comparitie van 19 juni 2018 en de daarin genoemde stukken; hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld hebben partijen hierop niet gereageerd.
1.2.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad en met elkaar samengewoond. Zij zijn ouders van drie minderjarige kinderen, [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] .
2.2.
Partijen hebben een woning aan de [adres] (hierna: de woning) in gezamenlijke eigendom verworven.
2.3.
Op 28 februari 2012 hebben partijen een samenlevingscontract gesloten. Artikel 6 van het samenlevingscontract houdt in:

6. Gemeenschappelijke woning
Ten aanzien van een woning waartoe beide partners gerechtigden zijn, geldt het volgende: (…)
b. (…) [de woning, rb.] behoort aan beide partners toe, ieder voor de onverdeelde helft. Door de man is een bedrag van eenhonderdduizend euro
(€ 100.000,00) uit eigen middelen bijgedragen aan deze woning. De vrouw heeft geen bedrag uit eigen middelen bijgedragen. Op grond hiervan heeft de man een vordering van vijftigduizend euro (50.000,00) op de vrouw. (…)”
2.4.
De man heeft in april 2016 de woning verlaten en is bij zijn ouders gaan wonen. De vrouw is met de minderjarigen in de woning achtergebleven. Tot in elk geval begin dit jaar heeft de man de volledige hypotheeklasten voldaan. Hij heeft sinds april 2016 verder de gemeentebelastingen, de kosten van het waterschap en de waterkosten geheel voor zijn rekening genomen.
2.5.
Bij beschikking van deze rechtbank van 15 mei 2017 is, voor zover van belang, de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij de vrouw bepaald en is een omgangsregeling tussen de man en de minderjarigen vastgesteld. De rechtbank heeft de behoefte van de minderjarigen vastgesteld op € 1.426 per maand, de draagkracht van de vrouw bepaald op
€ 131 per maand en de draagkracht van de man op € 1.052 per maand. Vervolgens is bepaald dat de man aan de vrouw een kinderalimentatie van € 272,- per maand per kind zal betalen met ingang van 17 januari 2017. Ter zake van de draagkracht van partijen heeft de rechtbank, op pagina 4-5, onder meer het volgende overwogen:
“De man heeft verzocht bij de berekening van de draagkracht van partijen rekening te houden met het gegeven dat hij de hypotheeklasten van de voormalige gezamenlijke woning voldoet, alsmede kostgeld voldoet aan zijn ouders bij wie hij thans verblijft. De vrouw heeft betwist dat de man kostgeld voldoet. De rechtbank overweegt als volgt. Bij de draagkrachtberekening ten behoeve van kinderalimentatie worden redelijke kosten van levensonderhoud, waaronder woonlasten, van de onderhoudsplichtige forfaitair in aanmerking genomen. De rechtbank ziet geen aanleiding om wat betreft de woonlasten af te wijken van deze forfaitaire benadering, nu de man zijn stelling dat hij kostgeld dient af te dagen aan zijn ouders (en derhalve dubbele woonlasten heeft) niet nader heeft onderbouwd, maar slechts heeft begroot op de ondergrens van de basishuur. Daarbij overweegt de rechtbank dat aan de zijde van de vrouw, gelet op haar beperkte inkomen, is gerekend met voornoemd vast tabelbedrag, zodat het buiten beschouwing laten van haar woonlasten bij de berekening van haar draagkracht niet aan de orde kan zijn.
2.6.
Inmiddels heeft de vrouw bij deze rechtbank een procedure opgestart over de omgangsregeling; de man heeft in die procedure wijziging van de kinderalimentatie verzocht. Deze procedure is vooralsnog aangehouden.
2.7.
In oktober 2017 heeft een viergesprek tussen partijen en hun advocaten plaatsgevonden. Afgesproken is onder meer dat de vrouw naar andere woonruimte zou zoeken en dat de man haar daarbij behulpzaam zou zijn, alsmede dat de woning zou worden getaxeerd.
2.8.
In onderling overleg hebben partijen vervolgens de woning laten taxeren. De waarde van de woning bedraagt € 390.000. De hypothecaire geldlening bedraagt € 275.000. Aan de hypothecaire geldlening is een polis levensverzekering gekoppeld ter hoogte van
€ 24.196.
2.9.
Op 20 november 2017 is een concept verdelingsakte opgesteld. De vrouw heeft deze akte niet ondertekend, omdat zij nog niet over andere woonruimte beschikte. Ten tijde van de zitting beschikte zij daar nog steeds niet over.

3.Het geschil

3.1.
De man vordert, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, naar de rechtbank begrijpt, zakelijk:
- de verdeling van de woning aldus vast te stellen dat de woning wordt toegedeeld aan de man vanaf datum vonnis (althans subsidiair vanaf drie maanden na het vonnis), waarbij de vrouw de woning zal verlaten en tevens, indien noodzakelijk, de ontruiming te bevelen (bij gebrek aan definitieve woonruimte uitsluitend van de vrouw en niet van de kinderen), zodat de man de woning kan betrekken, op voorwaarde dat hij de vrouw uiterlijk drie maanden na het vonnis heeft ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening;
- de door de man aan de vrouw te betalen overbedelingsvergoeding te begroten zoals in de concept verdelingsakte beschreven, waarbij de man de vordering uit gebruiksvergoeding in mindering mag brengen op de ter gelegenheid van het transport van de woning aan de vrouw verschuldigde overbedelingsvergoeding en eventueel ook op het aan haar uit te betalen bedrag aan kinderalimentatie, als zijn vordering uit de gebruiksvergoeding de overbedelingsvergoeding overstijgt;
- te bepalen dat de vrouw voor de woning aan de man een gebruiksvergoeding verschuldigd is van € 500 per maand met ingang van 1 april 2016, subsidiair
1 januari 2017 totdat zij de woning heeft verlaten en de man over het volledige woongenot beschikt;
- de vrouw te veroordelen in alle eventuele kosten van ontruiming te voldoen aan de deurwaarder;
- de vrouw in de proceskosten te veroordelen.
3.2.
De vrouw voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen staat vast dat de woning aan de man moet worden toebedeeld, op voorwaarde dat hij de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld kan ontslaan. Zij zijn het voorts eens over de waarde van de woning (€ 390.000), de hoogte van de aan de woning verbonden hypotheekschuld (€ 275.000) en de waarde van de polis levensverzekering (€ 24.196) alsmede over het bedrag dat de man uit eigen middelen in de woning heeft geïnvesteerd (€ 100.000), hetgeen resulteert in een bedrag van € 19.408 dat de man bij wijze van overbedelingsvergoeding aan de vrouw verschuldigd is. Vaststaat verder dat de vrouw uit de woning zal vertrekken, maar dat zij nog niet over andere woonruimte beschikt. De vrouw heeft ter zitting ermee ingestemd dat zij per 1 januari 2019 uit de woning is vertrokken. De man kan zich op zichzelf in die vertrekdatum vinden. Bij deze stand van zaken zal de rechtbank de woning aan de man toedelen onder de opschortende voorwaarde dat hij de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid kan doen ontslaan, en, in het geval hij daarin onverhoopt niet slaagt, bepalen dat de woning moet worden verkocht en geleverd aan een derde. De gevorderde veroordeling in de ontruimingskosten zal als prematuur worden afgewezen, nu de vrouw heeft toegezegd uit de woning te vertrekken.
4.2.
Hoewel vaststaat dat de woning een overwaarde vertegenwoordigt, dat de vrouw daarin verblijft en niet is gebleken dat zij sinds het vertrek van de man in de kosten daarvan heeft bijgedragen, zal de door de man gevorderde gebruiksvergoeding in dit geval, als in strijd met de redelijkheid en billijkheid, worden afgewezen. Genoegzaam gebleken is dat de vrouw een laag inkomen heeft, zij heeft onweersproken gesteld geen spaargeld te hebben en de man heeft verder niet eerder aanspraak gemaakt op een gebruiksvergoeding dan in deze procedure. Bovenal is echter van belang dat in de beschikking van 15 mei 2017 bij de bepaling van de kinderalimentatie is uitgegaan van de situatie dat de man de lasten voor de woning draagt en de vrouw niet. Deze beschikking geldt vooralsnog tussen partijen. Dat de man, naast deze lasten, ook kostgeld heeft betaald aan zijn ouders, heeft hij, tegenover de betwisting door de vrouw noch in de procedure die tot voormelde beschikking heeft geleid noch in de onderhavige procedure aangetoond. Hiervan kan dus niet worden uitgegaan. Gelet op de (in voormelde beschikking vastgestelde) hogere behoefte van de kinderen en de beperkte draagkracht van de vrouw, kan gevoeglijk worden aangenomen dat, in het geval met slechts een deel van de woonlasten rekening zou zijn gehouden, de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie hoger zou zijn vastgesteld. Dat de vrouw (die nog niet over andere woonruimte voor haar en de kinderen beschikt) tenslotte de toedeling van de woning aan de man onredelijk heeft vertraagd is, tegenover de gemotiveerde betwisting door de vrouw, niet komen vast te staan.
4.3.
Nu geen gebruiksvergoeding zal worden vastgesteld, zal, bij gebrek aan belang, eveneens worden afgewezen toe te staan dat de man zijn vordering uit gebruiksvergoeding in mindering mag brengen op de overbedelingsvergoeding en eventueel op aan de vrouw te betalen kinderalimentatie.
4.4.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad. Daarom zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd op de hierna vermelde wijze.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
deelt de woning aan de [adres] (hierna: de woning) toe aan de man per 1 januari 2019, onder de opschortende voorwaarde dat hij de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening kan doen ontslaan; veroordeelt de man aan de vrouw ter gelegenheid van het transport van de woning aan hem een bedrag van € 19.408 uit overbedeling te voldoen;
5.2.
bepaalt dat, in het geval de man onverhoopt niet in staat is de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening te doen ontslaan, de woning dient te worden verkocht en geleverd aan een derde, waarbij de overwaarde, na aftrek van verkoopkosten en de teruggave aan de man van zijn investering ad € 100.000, tussen partijen bij helfte wordt gedeeld;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
compenseert de proceskosten tussen partijen aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Alt-van Endt en in het openbaar uitgesproken op 3 oktober 2018.. [1]

Voetnoten

1.type: 1308