Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.De procedure
2.De feiten
6. Gemeenschappelijke woning
Rechtbank Den Haag
In deze bodemzaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 3 oktober 2018, is de verdeling van een gezamenlijke woning aan de orde. De man en de vrouw, die een affectieve relatie hebben gehad en ouders zijn van drie minderjarige kinderen, hebben samen een woning verworven. De man heeft een aanzienlijk bedrag uit eigen middelen bijgedragen aan de woning, terwijl de vrouw geen bijdrage heeft geleverd. Na het vertrek van de man uit de woning in april 2016, heeft hij de hypotheeklasten en andere kosten voor zijn rekening genomen. De rechtbank heeft eerder bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw is en dat de man kinderalimentatie moet betalen.
De man vordert in deze procedure de toedeling van de woning aan hem, met de voorwaarde dat hij de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheek kan ontslaan. De rechtbank oordeelt dat de woning aan de man kan worden toegewezen, mits aan deze voorwaarde wordt voldaan. De vrouw heeft echter nog geen andere woonruimte gevonden, wat complicaties met zich meebrengt. De rechtbank wijst de vordering van de man om een gebruiksvergoeding van de vrouw te ontvangen af, omdat dit in strijd zou zijn met de redelijkheid en billijkheid. De vrouw heeft een laag inkomen en de man heeft niet aangetoond dat hij dubbele woonlasten heeft. De rechtbank compenseert de proceskosten tussen partijen, gezien hun eerdere affectieve relatie.
De beslissing van de rechtbank houdt in dat de woning aan de man wordt toegewezen per 1 januari 2019, onder de voorwaarde dat hij de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid kan ontslaan. Indien dit niet mogelijk is, moet de woning worden verkocht en de overwaarde verdeeld. De rechtbank verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst het meer of anders gevorderde af.