Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.De procedure
- het tussenvonnis van 17 januari 2018 waarbij een comparitie van partijen is bevolen;
- het proces-verbaal van comparitie van 3 april 2018;
2.De feiten
NEMEN IN AANMERKING:
3.De beslissing
NEMEN IN AANMERKING DAT:
3.Het geschil
in conventie
voor7 augustus 2017 maar
op7 augustus 2017) is gedagvaard; de stichting derdengelden moet daarom het in depot gehouden bedrag aan de vrouw uitbetalen. De man handelt jegens de vrouw onrechtmatig door deze uitkering aan de vrouw te verbieden.
4.De beoordeling
in conventie en in reconventie
op7 augustus 2017 mocht dagvaarden, dan wel dat de man dit slechts
vóór7 augustus 2017 mocht doen. Artikel 2.5 houdt in: “
De Stichting is verplicht om het Depotbedrag aan [de vrouw, rb.] uit te keren indien [de man, rb.] niet voor 7 augustus 2017 een gerechtelijke procedure aanhangig zal hebben gemaakt zoals bedoeld in artikel 2.3 van de Overeenkomst.”Tussen partijen staat vast dat de advocaten van beide partijen betrokken zijn geweest bij het opstellen van de depotovereenkomst. Aan de letterlijke tekst van de depotovereenkomst komt daarom veel gewicht toe. De man heeft geen aanknopingspunten verschaft waaruit volgt dat in dit geval, in afwijking van die letterlijke tekst, partijen met de tekst van artikel 2.5 ook hebben beoogd dat dagvaarden
op7 augustus 2017 volstaat om een beroep van de vrouw op artikel 2.5 te verhinderen. Overigens is de in de depotovereenkomst gestelde termijn ook niet onredelijk kort (omstreeks een maand). Het beroep van de man op conversie als bedoeld in artikel 3:42 BW wordt evenzeer verworpen. Geen sprake is immers van een niet-rechtsgeldige betekening, de betekening heeft slechts te laat plaatsgevonden. Dit betekent dat de situatie vermeld in artikel 2.5 van de depotovereenkomst zich voordoet, zodat de stichting derdengelden verplicht is het depotbedrag aan de vrouw uit te keren. Bij deze stand van zaken en mede in acht genomen dat, gezien het onder 4.2 tot en met 4.7 overwogene, de man geen inhoudelijk argument had dat aan uitkering in de weg kan staan, handelt de man jegens de vrouw in strijd met de maatschappelijke zorgvuldigheid en daarom onrechtmatig door de stichting derdengelden te verbieden het depotbedrag aan haar uit te keren. Dit onrechtmatig handelen kan ook aan hem worden toegerekend. De hierdoor voor de vrouw veroorzaakte schade behoort in beginsel aan haar te worden vergoed. De in reconventie onder 2 gevorderde verklaring voor recht is dus toewijsbaar. Op grond van het voorgaande is ook het in reconventie onder 3 gevorderde, de man te bevelen aan de stichting derdengelden te laten weten dat het depotbedrag aan de vrouw mag worden betaald, toewijsbaar.