ECLI:NL:RBDHA:2018:11656

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 oktober 2018
Publicatiedatum
1 oktober 2018
Zaaknummer
C/09/538773 / HA ZA 17-924
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de tenuitvoerlegging van een echtscheidingsconvenant tussen gewezen samenwoners met betrekking tot dwaling en onvoorziene omstandigheden

In deze zaak strijden gewezen samenwoners, aangeduid als de man en de vrouw, over de tenuitvoerlegging van hun echtscheidingsconvenant. De man heeft de vrouw gesommeerd om een bedrag van € 85.000 te betalen, zoals vastgelegd in het convenant, maar heeft dit nagelaten. De vrouw heeft daarop de executie van de echtscheidingsbeschikking gestart. De rechtbank heeft eerder een depotovereenkomst goedgekeurd, waarin de man en de vrouw afspraken hebben gemaakt over de betaling van dit bedrag. De man heeft echter niet voldaan aan zijn verplichtingen uit deze overeenkomst, wat heeft geleid tot een geschil over de vraag of de vrouw recht heeft op het depotbedrag van € 15.000 dat door de stichting derdengelden wordt beheerd. De man heeft zich op dwaling en onvoorziene omstandigheden beroepen, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat hij onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn claims. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat de vrouw gerechtigd is tot het depotbedrag en dat het handelen van de man onrechtmatig is, waardoor hij schadevergoeding aan de vrouw moet betalen. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/538773 / HA ZA 17-924
Vonnis van 3 oktober 2018
in de zaak van
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. B.G. van Twist te 's-Gravendeel,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in (deels voorwaardelijke) reconventie,
advocaat mr. M.W. Renzen te Rotterdam.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 7 augustus 2017 met 9 producties;
- de conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in (deels voorwaardelijke) reconventie met 8 produkties;
- de conclusie van antwoord in (deels voorwaardelijke) reconventie, tevens akte houdende vermeerdering van eis in conventie; met produktie 10-14;
  • het tussenvonnis van 17 januari 2018 waarbij een comparitie van partijen is bevolen;
  • het proces-verbaal van comparitie van 3 april 2018;
1.2.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op 17 april 1998 te Maasland met elkaar gehuwd na tevoren huwelijkse voorwaarden te hebben opgemaakt, inhoudende koude uitsluiting en een periodiek verrekenbeding.
2.2.
Partijen hebben zich in 2014 tot een mediator gewend in verband met hun voorgenomen echtscheiding. Zij hebben op 13 juli 2016 een echtscheidingsconvenant (het convenant) ondertekend.
2.3.
Het convenant houdt onder meer het volgende in:

NEMEN IN AANMERKING:
(…)
VII. Voor zover in het convenant vaststellingen zijn opgenomen, die dienen ter beëindiging en/of voorkoming van onzekerheid of geschil omtrent hetgeen rechtens tussen partijen zal gelden, is dit convenant een vaststellingsovereenkomst in de zin van de wet (art. 7:900 BW). Dit zal slechts dan het geval zijn wanneer zulks uitdrukkelijk wordt vermeld. (…)
Artikel 3. DE ECHTELIJKE WONING EN DAARMEE VERBAND HOUDENDE RECHTEN EN LASTEN
Eigen woning wordt toebedeeld aan de vrouw
3.1
Partijen behoort in eenvoudige mede-eigendom toe de onroerende zaak staande en gelegen aan [adres] , (…)
3.2
Partijen hebben de waarde vastgesteld op de WOZ-waarde van € 250.000,-.
3.3
Op de in artikel 3.1 genoemde onroerende zaak rust een schuld uit hoofde van hypothecaire geldlening (…) De totale restschuld bedraagt thans € 203.054,- (…)
3.4
Op naam van beide partijen zijn een spaarpolis hypotheek [polisnummer 1] afgesloten spaarpolis hypotheek [polisnummer 2] Deze polissen zijn verpand aan de Rabobank. Deze worden toebedeeld aan de vrouw. De waarde van beide polissen bedraagt ongeveer
€ 38.597,-.
3.5
Partijen gaan ervan uit dat de vrouw de restschuld van de woning bij de Rabobank op haar naam kan worden voortgezet en de man wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid. De toedeling van de onroerende zaak aan de vrouw vindt plaats onder de opschortende voorwaarde dat de hypotheeknemer, de man ontslaat uit de hoofdelijkheid van de verplichtingen met betrekking tot de onder 3.3 genoemde hypothecaire schuld. (…)
3.8
Ten gevolge van de toedeling van de onverdeelde helft van de hiervoor in art. 3.1 genoemde onroerende zaak en de hiervoor in art. 3.4 genoemde polissen aan de vrouw wordt zij onderbedeeld. In artikel 4.6 is vastgelegd hoe de onderbedeling tussen partijen wordt verrekend met de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden.
ARTIKEL 4. AFWIKKELING HUWELIJKSVOORWAARDEN EN DE VERDELING VAN ENKELE EENVOUDIGE GEMEENSCHAPPEN
Inhoud huwelijksvoorwaarden
4.1
Partijen zijn met elkaar gehuwd na het maken van huwelijksvoorwaarden. Deze houden, kort gezegd, het volgende in:
Uitsluiting van iedere gemeenschap en een periodiek verrekenbeding. Tijdens het huwelijk is nooit uitvoering gegeven aan het periodiek verrekenbeding, zodat al het thans aanwezige vermogen wordt vermoed afkomstig te zijn uit overgespaard inkomen behoudens tegenbewijs. Partijen hebben de verplichting tot verrekening van het saldo dat is ontstaan door belegging en herbelegging van het te verrekenen vermogen, alsmede over de vruchten daarvan (artikel 1:141 lid 1 BW).
Peildatum samenstelling en omvang te verrekenen vermogen
4.2
In de huwelijksvoorwaarden is geen peildatum opgenomen voor verrekening, zodat volgens de wet als peildatum voor de samenstelling en de omvang van het te verrekenen vermogen in beginsel geldt de datum van indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding (artikel 1:141 lid 1 sub b BW). In afwijking daarvan komen partijen overeen als peildatum 1 april 2016.
[4.3 ontbreekt, rb.]
Omvang te verrekenen vermogen
4.4
Partijen stellen vast dat het volledige vermogen (behoudens hetgeen vermeld in artikel 4.2) dat aanwezig is op de peildatum onder de werking van het verrekenbeding valt en derhalve alsnog verrekend moet worden.
Te verrekenen vermogen en verdeling eenvoudige gemeenschappen
4.5
Het te verrekenen vermogen en de te verdelen eenvoudige gemeenschappen waren op de peildatum samengesteld als vermeld in onderstaande artikelen.
4.6
Ter compensatie van de vermogensverdeling (inclusief de toedeling van de woning aan de vrouw) zal de man aan de vrouw een bedrag voldoen van € 85.000,-. Dit bedrag wordt terstond na ondertekening van het echtscheidingsconvenant voldaan.
4.7
De inboedelgoederen die zich bevinden in de woning (…) zullen tussen partijen bij helfte worden gedeeld met gesloten beurzen. Aan ieder van partijen worden toegedeeld de in zijn c.q. haar bezit zijnde sieraden.
(…)
Auto’s
4.8
Partijen beschouwen de bij hen in gebruik zijnde auto’s als gezamenlijke eigendom en zijn overeengekomen dat:
- aan de man wordt toebedeeld de bij hem in gebruik zijnde auto van het merk Audi Q7 (…). Partijen hebben de waarde hiervan in onderling overleg vastgesteld op € 8.900,-.
- aan de vrouw wordt toebedeeld de bij haar in gebruik zijnde auto van het merk Renault Clio (…). Partijen hebben de waarde hiervan in onderling overleg vastgesteld op € 12.400,-.
bv
4.9
De man heeft diverse vennootschappen in zijn bezit via [BV I] en de aandelen in deze bv worden toebedeeld aan de man.
4.1
De spaarrekeningen en beleggingsportefeuille op naam van beide kinderen (…) blijven buiten de verdeling (…)
4.11
De vordering op (lening aan) [A] van € 205.000,- en de schuld van
€ 205.000,- aan [BV I] worden toebedeeld aan de man.
Nagekomen baten en/of lasten
4.13
Partijen verklaren dat buiten hetgeen in dit convenant is vermeld, aan hen geen te verrekenen vermogensbestanddelen bekend zijn. (…)
4.16
Overige te verdelen goederen:
Fietsendrager: Thule, dagwaarde: € 250,- wordt toebedeeld aan de vrouw en VouwWagen: Holtcamper, dagwaarde : € 3500,- wordt toebedeeld aan de man. (…)
2.4.
Bij beschikking van 19 september 2016 heeft de rechtbank Rotterdam op gemeenschappelijk verzoek van partijen tussen hen de echtscheiding uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking houdt onder meer in:
“2.4 Partijen hebben onderling een regeling getroffen die is vermeld in het aan deze beschikking gehechte convenant en ouderschapsplan. De rechtbank zal, conform het verzoek, bepalen dat het convenant en ouderschapsplan deel uitmaken van deze beschikking.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen (…)
3.2
bepaalt dat het aangehechte en door de griffie gewaarmerkte convenant en
ouderschapsplan deel uitmaken van deze beschikking.”
De echtscheidingsbeschikking is op 24 oktober 2016 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.5.
Van de echtscheidingsbeschikking is geen hoger beroep ingesteld.
2.6.
Tussen partijen is een geschil ontstaan over de tenuitvoerlegging van het convenant.
2.7.
De vrouw heeft de man gesommeerd het in het convenant opgenomen bedrag van
€ 85.000 aan haar te betalen, hetgeen hij heeft nagelaten. Daarop is zij gestart met de executie van de echtscheidingsbeschikking.
2.8.
Vervolgens hebben de man, de vrouw en de stichting Derdengelden [de stichting Derdengelden] (hierna: de stichting derdengelden) op 6 juli 2017 een depot c.q. vaststellingsovereeenkomst (hierna: de depotovereenkomst) gesloten. De depotovereenkomst houdt voor zover van belang in:

NEMEN IN AANMERKING DAT:
• [De man, rb.] en [de vrouw, rb.] op 13 juli 2016 een convenant zijn aangegaan (“Het Convenant”), waarin onder meer is opgenomen dat [de man, rb.] aan [de vrouw, rb.] een bedrag van € 85.000,-- moet betalen;
• [De Man, rb] zich op het standpunt heeft gesteld dat hij een lager bedrag aan [de vrouw, rb.] moet betalen;
• [De vrouw, rb.] dit standpunt gemotiveerd heeft betwist;
• [De vrouw, rb.] (een deel van) het bedrag van € 85.000,-- nodig heeft om de hypotheek van de eigen woning (…) over te sluiten, waarbij [de man, rb.] zijn aandeel in de onverdeelde helft ter zake de Woning levert aan [de vrouw, rb.] onder ontslag uit de verplichtingen c.q. de hoofdelijkheid van de bestaande hypothecaire geldlening welke rust op de Woning;
• [De vrouw, rb.] een kort geding tegen [de man, rb.] heeft aangespannen (“het KG”) teneinde hem te dwingen tot betaling van het bedrag van € 85.000,-- en tot medewerking aan de levering van zijn aandeel in de Woning aan [de vrouw, rb.] (“de Levering”), daaronder begrepen de ondertekening van de brieven van 12 juni 2017 van Rabobank (…)
• [De vrouw, rb.] en [de man, rb.] tot afspraken zijn gekomen (“de Regeling”) op grond waarvan [de man] meewerkt aan de levering van zijn aandeel in de Woning aan [de vrouw, rb.], tot ondertekening overgaat van de Brieven en een bedrag van € 70.000,-- stort op de kwaliteitsrekening van [de notaris] (“de Notaris”), welke bedrag kan worden aangewend om de huidige hypotheek op de Woning over te sluiten, mits [de man, rb.] wordt ontslagen uit enige hoofdelijkheid ten aanzien van de bestaande hypotheek;
• [ De man, rb.] een bedrag van € 15.000,-- zal storten op de derdenrekening van de Stichting (“het Depot”), waartoe onderhavige depotovereenkomst wordt gesloten;
• De stichting zal het Depot voor [de man, rb.] en [de vrouw, rb.] houden en daarover slechts conform deze overeenkomst (“de Overeenkomst”) beschikken; (…)
Artikel 1. Depot
1.1
De advocaat van [de vrouw, rb.] zal – ommegaand na ondertekening van deze Overeenkomst door partijen en de bevestiging van de Stichting dat het Depot is ontvangen – het KG intrekken.
1.2
Het in het Depot gestorte bedrag wordt hierna genoemd: “het Depotbedrag” en zal uiterlijk 6 juli 2017 zijn gestort op de derdenrekening (…) t.n.v. Stichting Derdengelden [de stichting Derdengelden] . (…)
Artikel 2. Uitbetaling Depotbedrag
2.1
De Stichting zal uitsluitend overgaan tot uitbetaling van enig bedrag van het Depotbedrag op schriftelijke instructies overeenkomstig het bepaalde in artikel 2.
(…)
2.3
Partijen kunnen niet eerder aanspraak maken op het depotbedrag dan wanneer een minnelijke regeling tot stand is gekomen tussen [de man, rb.] en [de vrouw, rb.], dan wel in rechte onherroepelijk is vastgesteld aan wie welk bedrag toekomt. Indien een partij een rechtsmiddel wenst aan te wenden, zal hij/zij dat doen binnen 14 dagen na de uitspraak waartegen beroep wordt ingesteld.
2.4
De Stichting zal nadat door partijen schriftelijk en onder overlegging van verificatoire bescheiden melding is gemaakt dat een omstandigheid als genoemd in artikel 2.3 zich heeft voorgedaan binnen zeven (7) dagen overgaan tot uitkering van het Depotbedrag aan de partij die daar krachtens de overeengekomen regeling c.q. de onherroepelijk uitspraak recht op heeft dan wel nadat de overeengekomen beroepstermijn van 14 dagen is verstreken en er geen beroep is ingesteld binnen die termijn.
2.5
De Stichting is verplicht om het Depotbedrag aan [de vrouw, rb.] uit te keren indien [de man, rb.] niet voor 7 augustus 2017 een gerechtelijke procedure aanhangig zal hebben gemaakt zoals bedoeld in artikel 2.3 van de Overeenkomst. (…)
Artikel 5. Nadere uitwerking regeling
(…)
5.2 [
De man, rb.] zal meewerken aan het transport van de als bijlage 1 aan de Overeenkomst gehechte concept akte van levering, uiterlijk op 31 juli 2017, of zoveel eerder dat [de vrouw, rb.] en de Notaris daartoe in staat zijn, onder de voorwaarde dat hij wordt ontslagen uit de hypotheek welke thans rust op de Woning.
5.3 [
De man, rb.] zal uiterlijk twee werkdagen vóór het transport een bedrag van € 70.000,-- storten op de kwaliteitsrekening van de Notaris. (…)
5.5 [
De vrouw, rb.] heft alle door haar ten laste van [de man, rb.] gelegde executoriale derdenbeslagen op, onverwijld na ondertekening van onderhavige Overeenkomst. [De vrouw, rb.] zal ter zake het resterende bedrag van € 15.000,-- geen nieuwe beslagen leggen. (…)”
2.9.
Op 31 juli 2017 heeft de man, in afwijking van artikel 5.3 van de depotovereenkomst, niet het volledige bedrag van € 70.000 aan de notaris voldaan. Hij heeft daarop € 6.236 in mindering gebracht. Na aanvulling van dit bedrag door de vrouw is het transport van het aandeel van de man in de woning aan de vrouw op 14 augustus 2017 alsnog doorgegaan.
2.10.
Op 7 augustus 2017 heeft de man de onderhavige dagvaarding uitgebracht.
2.11.
Op 12 oktober 2017 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden van het door de vrouw jegens de stichting derdengelden aangespannen kort geding. De vrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de man de onderhavige dagvaarding te laat heeft betekend zodat de stichting derdengelden het depotbedrag aan haar moet uitkeren. De stichting derdengelden heeft geweigerd tot uitkering over te gaan omdat de man toestemming daarvoor heeft geweigerd.
2.12.
De voorzieningenrechter in deze rechtbank heeft bij vonnis van 2 november 2017 de vorderingen van de vrouw, bij gebrek aan spoedeisend belang, afgewezen.
2.13.
Op 26 januari 2018 heeft de man een deel van de inboedel meegenomen uit de woning. Partijen hebben nog over de afwikkeling van de verdeling van de inboedel gecorrespondeerd maar ze hebben hierover geen overeenstemming kunnen bereiken.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
De man vordert samengevat –
1. te verklaren voor recht dat partijen gedwaald hebben bij de ten aanzien van de in artikel 3.4 van het convenant genoemde waarde van de beide spaarpolissen;
2. te verklaren voor recht dat het in artikel 4.6 overeengekomen bedrag van € 85.000 “ter compensatie van de vermogensverdeling (inclusief de toedeling van de woning aan de vrouw)” is tot stand gekomen onder invloed van dwaling en dat dit bedrag bij een juiste voorstelling van zaken niet overeengekomen zou zijn;
3. te verklaren voor recht dat het in 4.6 genoemde bedrag van € 85.000 is vastgesteld aan de hand van de financiële behoefte van de vrouw om het onverdeeld aandeel van de man in de woning toebedeeld te krijgen en dat de financiële behoefte van de vrouw gelijk is aan het bedrag dat zij nodig had aan “eigen middelen” om het verschil aan te vullen tussen enerzijds de hypotheekschuld en anderzijds het bedrag dat zij kon lenen vermeerderd met het bedrag van de afkoopwaarde van de spaarpolissen;
4. het echtscheidingsconvenant te vernietigen voor zover dit betreft het bepaalde in artikel 4.6, met dien verstande dat aan de gevolgen van de vernietiging gedeeltelijk hun werking wordt ontzegd, in die zin dat de vrouw aan de man slechts behoeft terug te betalen het reeds van hem ontvangen bedrag van € 20.800,62,
althans de gevolgen van hetgeen partijen in artikel 4.6 zijn overeengekomen te wijzigen: en het bedrag van de compensatie opnieuw vast te stellen met inachtneming van het overeengekomen bedrag voor de berekening van de compensatie zoals vermeld onder 11 van de wijziging van eis en de waarde van de beide spaarpolissen op de datum van de notariële toedeling aan de vrouw van het onverdeeld aandeel van de man in de woning, althans een door de rechtbank te bepalen datum;
5. te verklaren voor recht dat de tussen partijen getroffen onderlinge regelingen, zoals opgenomen in het convenant, niet voor executie vatbaar zijn.
6. de vrouw te bevelen de man binnen veertien dagen na het vonnis toe te laten de voormalige echtelijke woning door te lopen om hem in staat te stellen zijn persoonlijke spullen tot zich te nemen, waaronder in elk geval een witte Citybike, een rode racefiets van Giant, twee horloges, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
7. de vrouw te veroordelen tot schadevergoeding aan de man ten bedrage van € 700
8. met veroordeling van de vrouw in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente en de nakosten.
De man heeft hiertoe zakelijk aangevoerd dat het bedrag van € 85.000 in het convenant alleen is gebaseerd op wat de vrouw nodig had om het aandeel van de man uit de woning toegescheiden te krijgen. Echter gebleken is dat de vrouw, gezien de waarde van de spaarpolissen, maar € 49.199,38 nodig heeft om man uit te kopen. De man erkent laatstgenoemd bedrag aan de vrouw schuldig te zijn en beroept zich in dit verband op (wederzijdse) dwaling, en hij vordert partiële vernietiging van het convenant. Partijen gingen uit van de waarde van de polissen per 31 december 2013 en niet per juli 2016. De man was niet akkoord gegaan als hij had geweten dat de waarde van de polissen aanzienlijk hoger zou zijn en als hij had geweten dat de notariële toedeling aan de vrouw veel later zou worden.
Verder beroept de man zich op onvoorziene omstandigheden in verband met de waarde van de spaarpolissen en de latere toedeling, waardoor hij langer woonlasten moest betalen. De man stelt dat de echtscheidingsbeschikking geen executoriale titel als bedoeld in artikel 819 Rv. oplevert voor het convenant. Hij wenst tot slot nog de rest van de inboedel te ontvangen en schadevergoeding wegens beschadiging van een bumper van een auto.
3.2.
De vrouw voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
De vrouw vordert samengevat – na wijziging van eis;
1. te verklaren voor recht dat de vrouw gerechtigd is tot het depotbedrag van
€ 15.000 als genoemd in de depotovereenkomst;
2 te verklaren voor recht dat het handelen van de man, gericht op het verbieden aan de stichting derdengelden uitvoering te geven aan de uit artikel 2.5 van de depotovereenkomst voortvloeiende verplichting jegens de vrouw tot betaling aan de vrouw over te gaan onrechtmatig is, met veroordeling van de man tot vergoeding van alle schade die de vrouw daardoor heeft geleden, onder meer omvattende de (advocaat)kosten welke zij moe(s)t maken om de stichting derdengelden te dwingen haar verplichting jegens de vrouw na te komen, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
3. de man te bevelen om schriftelijk binnen drie dagen na betekening van het in deze procedure te wijzen vonnis, aan de stichting derdengelden te melden, met een afschrift aan de vrouw (beide aangetekend verzonden), dat het de stichting derdengelden vrijstaat om op de voet van artikel 2.5 van de overeenkomst het depotbedrag van € 15.000 van de vrouw uit te keren door middel van een overmaking op een door haar te bepalen bankrekening.
4. met veroordeling van de man in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente en de nakosten.
De vrouw betoogt kort gezegd dat uit art 2.5 van de depotovereenkomst volgt dat zij te laat (want niet
voor7 augustus 2017 maar
op7 augustus 2017) is gedagvaard; de stichting derdengelden moet daarom het in depot gehouden bedrag aan de vrouw uitbetalen. De man handelt jegens de vrouw onrechtmatig door deze uitkering aan de vrouw te verbieden.
3.5.
De man voert verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie

4.1.
Partijen strijden over de vraag of de vrouw jegens de man aanspraak kan maken op het in depot gehouden bedrag van € 15.000,- en of de stichting derdengelden dit bedrag nu reeds aan de vrouw moet uitkeren op de grond dat aan artikel 2.5 is voldaan, dan wel dat de stichting eerst behoeft uit te keren nadat in rechte onherroepelijk is vastgesteld dat het convenant niet partieel kan worden vernietigd of gewijzigd, zodat de vrouw op dit bedrag aanspraak kan maken. De rechtbank overweegt als volgt.
Beroep op dwaling
4.2.
De man wenst dat het convenant partieel wordt vernietigd wegens daling. De man heeft ter zitting onderkend dat hem in dit geval geen beroep toekomt op de gewone dwalingsregeling van artikel 6:228 Burgerlijk Wetboek, gezien het bepaalde in art. (1:135 lid 2 BW juncto) art. 3:199 BW. De man heeft zich vervolgens beroepen op benadeling met meer dan een kwart. De vrouw heeft dit bestreden.
4.3.
Voor een gegrond beroep op dwaling moet de man echter stellen en onderbouwen wat de omvang van het gehele te verrekenen/te verdelen vermogen van partijen was, wat hij daarom had moeten krijgen en wat hij per saldo heeft gekregen, zodat hij per saldo met meer dan een kwart benadeeld is. Dat heeft hij nagelaten. Aldus heeft de man onvoldoende gesteld en moet zijn beroep op dwaling worden verworpen.
4.4.
Overigens is op zichzelf opmerkelijk dat partijen in 3.8 van het convenant hebben opgenomen dat de vrouw wordt onderbedeeld door de toedeling van de woning en de polissen aan haar, waarbij zij de hypothecaire geldlening voor haar rekening zou nemen. Immers, uit het bepaalde in 3.2-3.4 volgt dat woning destijds al een overwaarde had. Echter, het overbedelingsbedrag van € 85.000 is gebaseerd op het bedrag dat de vrouw uit de verdeling en verrekening samen had moeten krijgen (4.5-4.6). Niet van alle in acht genomen verrekenposten hebben partijen de waarde (bij benadering) in hun convenant vastgesteld. Met name is over de waarde van de, aan de man toebedeelde, aandelen in [BV I] niets in het convenant opgenomen. Hierom kan ook uit de tekst van het convenant niet worden afgeleid dat sprake is van benadeling met meer dan een kwart.
Beroep op onvoorziene omstandigheden
4.5.
Ingevolge artikel 6:258 (juncto art. 6:216 BW) kan de rechter op verlangen van een der partijen de tussen gesloten overeenkomst wijzigen (of ontbinden) op grond van onvoorziene omstandigheden welke van dien aard zijn dat de wederpartij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten. Een wijziging of ontbinding wordt niet uitgesproken voor zover de omstandigheden krachtens de aard van de overeenkomst of de in het verkeer geldende opvattingen voor rekening komen van degene die zich erop beroept. Volgens vaste jurisprudentie moet de rechter met de toepassing van dit artikel terughoudend omgaan.
4.6.
Met de vrouw is de rechtbank van oordeel dat het beroep van de man op onvoorziene omstandigheden moet worden verworpen. De omstandigheden dat de woning later is getransporteerd, de polissen in waarde zijn gestegen (naar de vrouw onweersproken heeft gesteld met een bedrag van € 9.000) en dat de man in de tussentijd de premies voor de polissen is blijven betalen, zijn hiertoe onvoldoende. Dit klemt te meer nu de vrouw onweersproken heeft gesteld dat het door het gebrek aan medewerking van de man is geweest dat het transport van de woning op zich heeft laten wachten.
4.7.
Het voorgaande betekent dat het onder 1, 2 en 4 in conventie gevorderde moet worden afgewezen. Bij de onder 3 in conventie gevorderde verklaring voor recht heeft de man geen belang nu het convenant niet wordt vernietigd.
Executoriale titel
4.8.
Anders dan de man veronderstelt hebben partijen, zo volgt uit de hiervoor geciteerde echtscheidingsbeschikking, in de echtscheidingsprocedure verzocht om het convenant aan te hechten aan de beschikking en te bepalen dat het convenant van de beschikking deel uitmaakt en dit heeft de rechtbank ook gedaan. Aldus maakt hetgeen in het convenant is opgenomen deel uit van de echtscheidingsbeschikking, die inmiddels onherroepelijk is geworden. De onder 5 in conventie gevorderde verklaring voor recht, dat de tussen partijen getroffen regelingen, zoals opgenomen in het op 13 juli 2016 getekende echtscheidingsconvenant, niet voor executie vatbaar zijn, moet dus worden afgewezen.
Inboedel
4.9.
Partijen hebben ter zitting afgesproken dat zij binnen twee weken een afspraak maken om de inboedelzaken over en weer over te dragen. De man geeft de fietsendrager af aan de vrouw en de vrouw geeft dan de twee horloges, de witte fiets en het bureau af aan de man. Partijen zijn aan deze afspraak gebonden. Het oorspronkelijk in conventie onder 6 gevorderde wordt als ingetrokken beschouwd.
Schadevergoeding
4.10.
De man heeft ter zitting erkend dat de door hem in conventie onder 7 ingestelde vordering tot schadevergoeding geen betrekking heeft op een aan hem in eigendom toebehorende auto. Aldus zal zijn vordering als ongegrond worden afgewezen.
4.11.
in reconventie
Vrouw gerechtigd tot het depotbedrag?
4.12.
Uit het in conventie overwogene vloeit voort dat het convenant geldig is en, als in de echtscheidingsbeschikking opgenomen, rechtsgeldig ten uitvoer kan worden gelegd. In het convenant is bepaald dat de man aan de vrouw een bedrag van € 85.000 moet betalen. De vrouw heeft inmiddels € 70.000 (minus € 6.236) ontvangen; het resterende, onder de notaris gestorte, bedrag van € 15.000 komt haar dus ook toe. De in reconventie onder 1 gevorderde verklaring voor recht is toewijsbaar.
Handelt man onrechtmatig door uitkering depotbedrag te verbieden?
4.13.
Partijen strijden over de vraag of uit artikel 2.5 van de, met de stichting derdengelden op 6 juli 2017 gesloten, depotovereenkomst volgt dat de man de vrouw ook nog
op7 augustus 2017 mocht dagvaarden, dan wel dat de man dit slechts
vóór7 augustus 2017 mocht doen. Artikel 2.5 houdt in: “
De Stichting is verplicht om het Depotbedrag aan [de vrouw, rb.] uit te keren indien [de man, rb.] niet voor 7 augustus 2017 een gerechtelijke procedure aanhangig zal hebben gemaakt zoals bedoeld in artikel 2.3 van de Overeenkomst.”Tussen partijen staat vast dat de advocaten van beide partijen betrokken zijn geweest bij het opstellen van de depotovereenkomst. Aan de letterlijke tekst van de depotovereenkomst komt daarom veel gewicht toe. De man heeft geen aanknopingspunten verschaft waaruit volgt dat in dit geval, in afwijking van die letterlijke tekst, partijen met de tekst van artikel 2.5 ook hebben beoogd dat dagvaarden
op7 augustus 2017 volstaat om een beroep van de vrouw op artikel 2.5 te verhinderen. Overigens is de in de depotovereenkomst gestelde termijn ook niet onredelijk kort (omstreeks een maand). Het beroep van de man op conversie als bedoeld in artikel 3:42 BW wordt evenzeer verworpen. Geen sprake is immers van een niet-rechtsgeldige betekening, de betekening heeft slechts te laat plaatsgevonden. Dit betekent dat de situatie vermeld in artikel 2.5 van de depotovereenkomst zich voordoet, zodat de stichting derdengelden verplicht is het depotbedrag aan de vrouw uit te keren. Bij deze stand van zaken en mede in acht genomen dat, gezien het onder 4.2 tot en met 4.7 overwogene, de man geen inhoudelijk argument had dat aan uitkering in de weg kan staan, handelt de man jegens de vrouw in strijd met de maatschappelijke zorgvuldigheid en daarom onrechtmatig door de stichting derdengelden te verbieden het depotbedrag aan haar uit te keren. Dit onrechtmatig handelen kan ook aan hem worden toegerekend. De hierdoor voor de vrouw veroorzaakte schade behoort in beginsel aan haar te worden vergoed. De in reconventie onder 2 gevorderde verklaring voor recht is dus toewijsbaar. Op grond van het voorgaande is ook het in reconventie onder 3 gevorderde, de man te bevelen aan de stichting derdengelden te laten weten dat het depotbedrag aan de vrouw mag worden betaald, toewijsbaar.
Proceskosten
4.14.
De proceskosten worden tussen partijen, die gewezen echtelieden zijn, gecompenseerd op de wijze zoals hierna vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
5.1.
verklaart voor recht dat de vrouw gerechtigd is tot het depotbedrag van
€ 15.000 als genoemd in de depotovereenkomst;
5.2.
verklaart voor recht dat het handelen van de man, gericht op het verbieden aan de stichting derdengelden uitvoering te geven aan de uit artikel 2.5 van de depotovereenkomst voortvloeiende verplichting jegens de vrouw tot betaling aan de vrouw over te gaan, onrechtmatig is,
5.3.
veroordeelt de man tot vergoeding van alle schade die de vrouw daardoor heeft geleden, onder meer omvattende de (advocaat)kosten welke zij moe(s)t maken om de stichting derdengelden te dwingen haar verplichting jegens de vrouw na te komen, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
5.4.
beveelt de man om schriftelijk binnen een week na betekening van het in deze procedure te wijzen vonnis, aan de stichting derdengelden te melden, met een afschrift aan de vrouw (beide aangetekend verzonden), dat het de stichting derdengelden vrijstaat om op de voet van artikel 2.5 van de depotovereenkomst het depotbedrag van € 15.000 van de vrouw uit te keren door middel van een overmaking op een door haar te bepalen bankrekening;
5.5.
verklaart het onder 5.3 en 5.4 opgenomene uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Alt-van Endt en in het openbaar uitgesproken op 3 oktober 2018. [1]

Voetnoten

1.type: