ECLI:NL:RBDHA:2018:11559

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 juli 2018
Publicatiedatum
26 september 2018
Zaaknummer
09/809012-14
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning schadevergoeding ex artikel 89 Sv aan verzoekster na vrijspraak

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 17 juli 2018 uitspraak gedaan over een verzoek tot schadevergoeding op grond van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Verzoekster, geboren in Afghanistan, had een verzoek ingediend voor vergoeding van schade die zij had geleden als gevolg van haar voorlopige hechtenis en verzekering. De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafdossier en de standpunten van de betrokken partijen. De officier van justitie heeft het verzoek afgewezen, stellende dat verzoekster zelf verantwoordelijk was voor de duur van haar detentie door haar proceshouding. Verzoekster was eerder vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, maar had in totaal 79 dagen in voorlopige hechtenis doorgebracht.

De rechtbank heeft de relevante wetgeving in overweging genomen en vastgesteld dat er gronden van billijkheid aanwezig zijn om verzoekster een schadevergoeding toe te kennen. De rechtbank oordeelde dat het gebruik van het zwijgrecht door verzoekster niet voldoende was om haar detentie aan haarzelf te wijten. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om verzoekster een schadevergoeding van € 6.395,00 toe te kennen, die door de Staat moet worden voldaan. Deze beslissing is genomen in het kader van de rechtsbescherming van gewezen verdachten die onterecht in voorlopige hechtenis zijn gehouden.

De uitspraak benadrukt het belang van billijkheid in de beoordeling van schadevergoedingen in strafzaken, vooral wanneer de verdachte uiteindelijk wordt vrijgesproken. De rechtbank heeft de vergoeding vastgesteld op basis van de dagen die verzoekster in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, en heeft de betaling geregeld via een specifieke rekening.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Parketnummer: 09/809012-14
Kenmerk RK: 18/1043
Beslissing van de rechtbank Den Haag, enkelvoudige raadkamer in strafzaken, op het verzoek ex artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[verzoekster]

geboren op [geboortedag] 1985 te [geboorteplaats] (Afghanistan),
adres: [adres] ,
voor deze zaak woonplaats kiezende op het kantoor van haar advocaat
mr. N.M. Fakiri,
adres: Javastraat 10, 2585 AN Den Haag.

De procedure in raadkamer

De rechtbank heeft dit verzoek op 3 juli 2018 in raadkamer behandeld en heeft kennis genomen van het strafdossier met bovengenoemd parketnummer.
Verzoekster, bijgestaan door mr. N.M. Fakiri, advocaat te Den Haag, is in raadkamer gehoord.

Inleiding

Tegen verzoekster is de verdenking gerezen dat zij zich schuldig zou hebben gemaakt aan diefstal in vereniging met geweld dan wel uitlokking daarvan dan wel medeplichtigheid aan diefstal in vereniging met geweld van mevrouw [slachtoffer 1] , de schoonmoeder van verzoekster. Ook werd verzoekster verdacht van diefstal in vereniging dan wel uitlokking daarvan dan wel medeplichtigheid aan diefstal in vereniging in/uit de woning van de heer
[slachtoffer 2] , de zwager van verzoekster.

Het verzoek

Het verzoek strekt zich tot vergoeding van de schade welke verzoekster als gevolg van ondergane verzekering en voorlopige hechtenis heeft geleden tot een bedrag van in totaal
€ 6.395,00.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen tot afwijzing van het verzoek. Hij heeft daartoe aangevoerd dat er geen gronden van billijkheid aanwezig zijn voor toekenning van een schadevergoeding. Volgens de officier van justitie heeft verzoekster het aan zichzelf te wijten gehad dat zij langer in detentie heeft verbleven. De officier van justitie heeft daarbij verwezen naar het vonnis van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 29 december 2017 waarin is vermeld dat verzoekster op cruciale punten geen openheid van zaken heeft gegeven. Tot slot is de officier van justitie van mening dat, gelet op de proceshouding van verzoekster en de daarover geldende jurisprudentie, de ontstane schade als gevolg van de ondergane detentie voor haar rekening en risico komt.

Het oordeel van de rechtbank

De strafzaak tegen verzoekster is geëindigd door een inmiddels onherroepelijk vonnis van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank van 29 december 2017, waarbij verzoekster is vrijgesproken van het haar tenlastegelegde. De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot behandeling van het verzoek.
Het verzoekschrift is op 27 maart 2018 ingekomen ter griffie van deze rechtbank en dus tijdig ingediend.
Op grond van artikel 89, eerste lid, Sv kan aan een gewezen verdachte, wiens strafzaak is geëindigd zonder oplegging van een straf of maatregel, een vergoeding worden toegekend voor de schade welke hij/zij tengevolge van ondergane verzekering of voorlopige hechtenis heeft geleden. Ingevolge artikel 90, eerste lid, Sv vindt de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Verzoekster is in deze zaak op 30 september 2014 in verzekering gesteld, op 3 oktober 2014 in voorlopige hechtenis gesteld en op 18 december 2014 in vrijheid gesteld. Verzoekster heeft dus in totaal 79 dagen haar vrijheid moeten missen.
Bij de inhoudelijke beoordeling van de vraag of er gronden van billijkheid aanwezig zijn om de gevraagde schadevergoeding geheel dan wel gedeeltelijk toe te wijzen, kan rekening worden gehouden met de destijds bestaande verdenking en met de opstelling van de verzoeker gedurende de preventieve hechtenis. De raadsman heeft betoogd dat verzoekster – gelet op de aard van de verdenking in relationele sfeer – op advies van de raadsman zich op haar zwijgrecht heeft beroepen. Dit volgt ook uit het proces-verbaal van verhoor van inbewaringstelling. Eerst ter zitting heeft verdachte een verklaring afgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat de enkele omstandigheid dat verzoekster gebruik heeft gemaakt van haar zwijgrecht onvoldoende is om vast te stellen dat verzoekster het voortduren van de detentie aan zichzelf te wijten heeft gehad. Dat verzoekster ook op zitting geen volledige openheid van zaken zou hebben gegeven, maakt – in dit geval – niet anders.
Nu er geen andere – bijkomende – omstandigheden zijn gebleken die leiden tot een ander oordeel, kan het voortduren van de tegen verzoekster bevolen verzekering en voorlopige hechtenis, gelet op het bovenstaande, naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet worden gezien als het gevolg van de door haar gekozen proceshouding, welke gevolgen voor haar rekening en risico behoren te blijven.
De rechtbank acht, gelet op het vorenstaande, gronden van billijkheid aanwezig om verzoekster een vergoeding van in totaal € 6.395,00 (3x € 105,00 + 76 x € 80,00) toe te kennen als vergoeding voor de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.

Beslissing

De rechtbank kent aan verzoekster toe ten laste van de Staat een bedrag van in totaal
€ 6.395,00 (zegge: ZESDUIZENDDRIEHONDERDVIJFENNEGENTIG EURO) en bepaalt dat dit bedrag dient te worden voldaan op rekeningnummer NL51 RABO 0310 1707 02 op naam van Stichting Beheer Derdengelden Fakiri & Fakiri Advocaten onder vermelding van kenmerk DI800096.
Aldus gedaan te Den Haag door mr. R.G.C. Veneman, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. E.N.A. Wooning, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 17 juli 2018.