ECLI:NL:RBDHA:2018:11551

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 september 2018
Publicatiedatum
26 september 2018
Zaaknummer
NL18.14698
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinprocedure: Verantwoordelijkheid Italië en opvangbehoefte

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 september 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiseres, een Eritrese vrouw, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiseres had eerder in Italië asiel aangevraagd en de Nederlandse autoriteiten hebben op basis van Eurodac-gegevens vastgesteld dat zij daar geregistreerd staat als meerderjarig.

Eiseres heeft betoogd dat zij mogelijk slachtoffer is van mensenhandel en dat dit aanleiding zou moeten zijn voor een reguliere verblijfsvergunning. De rechtbank oordeelt echter dat de Dublinprocedure niet toelaat dat deze vraag aan de orde komt, zolang de aanvraag niet in behandeling is genomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat Italië zijn verdragsverplichtingen nakomt en dat er geen bewijs is dat eiseres in Italië niet adequaat zal worden opgevangen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij een speciale opvangbehoefte heeft die niet door Italië kan worden vervuld.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, wat betekent dat de beslissing van de staatssecretaris om de aanvraag niet in behandeling te nemen, wordt bevestigd. Eiseres kan binnen een week na bekendmaking van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.14798

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1] , eiseres

(gemachtigde: mr. N. Vollebergh),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. van Raak).

Procesverloop

Bij besluit van 9 augustus 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL18.14799, plaatsgevonden op 30 augustus 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen H.M.S. Nuramed. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is van Eritrese nationaliteit. Zij heeft gesteld te zijn geboren op [geboortedatum 1] . Op 7 maart 2018 heeft zij een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
2. De asielaanvraag van eiseres is niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw [1] omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van haar asielaanvraag. Uit de registratie in Eurodac, en aanvullende informatie van de Italiaanse autoriteiten van 7 mei 2018, is gebleken dat eiseres op 22 december 2017 in Italië een verzoek om internationale bescherming heeft gedaan onder de naam [naam 2] , geboren op [geboortedatum 2] . Italië is op 9 mei 2018 gevraagd om eiseres terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening [2] . Italië heeft hierop niet tijdig gereageerd. Op grond van artikel 25, tweede lid, van de Dublinverordening staat dit gelijk met het aanvaarden van het terugnameverzoek. Verweerder gaat op grond van de informatie uit het Eurodac-systeem uit van de in Italië opgegeven (meerderjarige) leeftijd van eiseres. Er is geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening op grond waarvan verweerder de aanvraag aan zich had moeten trekken, aldus verweerder.
3. Op hetgeen eiseres tegen dit besluit heeft aangevoerd wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Niet in geschil is dat Italië in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiseres omdat zij daar eerder asiel heeft aangevraagd. Er is geen aanleiding om uit te gaan van de in Nederland gestelde minderjarigheid van eiseres. Verweerder mag uitgaan van de registratiegegevens uit Italië, alwaar eiseres heeft opgegeven dat zij is geboren op [geboortedatum 2] . Anders dan eiseres stelt, is dit een eenduidige registratie. In de schriftelijke reactie van 7 mei 2018 van de Italiaanse autoriteiten wordt immers uitdrukkelijk vermeld dat eiseres in Italië is geregistreerd onder een alias, met als geboortedatum [geboortedatum 2] . Waar de Italiaanse autoriteiten in bedoelde reactie tevens een geboortedatum van [geboortedatum 1] vermelden, betreft dat gegevens die ontleend zijn aan het verzoek van Nederland aan Italië. Eiseres heeft niet met officiële, identificerende documenten aangetoond dat de registratie in Italië niet klopt. Gelet hierop geldt eiseres als meerderjarig [3] .
5. Voor zover eiseres heeft geopperd dat zij mogelijk aangifte zal doen van mensenhandel en aldus zal vragen om een reguliere verblijfsvergunning, geldt dat op grond van artikel 3.6a, tweede lid, van het Vb [4] in een Dublinprocedure niet kan worden toegekomen aan de vraag of de vreemdeling in aanmerking komt voor een dergelijke vergunning. Overigens stelt de rechtbank vast dat van een aangifte tot op heden niet is gebleken.
6. Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag verweerder er in het algemeen van uitgaan dat Italië zijn verdragsverplichtingen nakomt. Het ligt daarom op de weg van eiseres om aannemelijk te maken dat Italië dit niet doet. Voor zover eiseres stelt dat zij in Italië niet op een adequate wijze zal worden opgevangen, geldt dat er volgens vaste rechtspraak op grond van dit interstatelijk vertrouwensbeginsel vanuit wordt gegaan dat Italië zich houdt aan zijn internationale verplichtingen ten aanzien van de behandeling van asielzoekers. Het EHRM [5] heeft in een aantal arresten [6] geoordeeld dat de structuur van en de algehele omstandigheden in het Italiaanse opvangsysteem niet zodanig zijn dat overdracht aan dat land zonder meer leidt tot een met artikel 3 van het EVRM strijdige situatie. De Afdeling heeft ook meermalen geoordeeld dat de situatie in Italië niet zodanig is verslechterd dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan [7] . Verweerder heeft terecht overwogen dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat dit niet langer terecht is. Overigens heeft zij haar verklaringen over haar eigen ervaringen in Italië ook niet met enig bewijs onderbouwd.
7. De enkele omstandigheid dat eiseres een slachtoffer stelt te zijn van mensenhandel en verkrachting rechtvaardigt niet de conclusie dat zij als Dublin-claimant na overdracht in Italië niet naar behoren zal worden opgevangen. Eiseres heeft niet onderbouwd welke speciale opvangbehoefte zij heeft, noch dat Italië niet in staat zou zijn om hierin te voorzien. Uit de door eiseres genoemde informatie uit het Country Report Italy 2017 van AIDA [8] blijkt van extra aandacht voor speciale opvangbehoefte. De Italiaanse autoriteiten kunnen voor wat betreft eventuele bijzondere opvangbehoefte van eiseres worden geïnformeerd in het kader van de overdracht vanuit Nederland. Dat er bij een overdracht aanvullende garanties nodig zijn, anders dan de waarborgen die reeds uit de Dublinverordening voortvloeien, is vooralsnog niet gebleken [9] .
8. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen heeft verweerder dan ook in redelijkheid geen toepassing hoeven geven aan artikel 17 van de Dublinverordening.
9. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres terecht niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van S.A.K. Kurvink, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000
2.Verordening (EU) nr. 604/2013
3.Zie onder meer de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 17 januari 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:134), 20 maart 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:780), 9 augustus 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2159) en 7 juni 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1910)
4.Vreemdelingenbesluit 2000
5.Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM)
6.zie onder meer de arresten van 26 november 2015 in de zaak J.A. en anderen tegen Nederland, nr. 21459/14, van 9 juni 2016 in de zaak S.M.H. tegen Nederland, nr. 5868/13 en 7 juni 2018 in de zaak H. e.a. tegen Zwitserland, nr. 67981/16
7.onder meer bij uitspraken van 10 augustus 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2278), 16 september 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2533), 9 december 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:3291), 16 januari 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:73) en 7 april 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:971)
8.Asylum Information Database (AIDA), Country Report: Italy, 2017 Update
9.Zie deel VI, Overdrachten, artikel 29 e.v. van de Dublinverordening