ECLI:NL:RBDHA:2018:11546
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag Ethiopische nationaliteit wegens ongeloofwaardigheid van het asielrelaas
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 september 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Ethiopische eiser. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de vrees van de eiser voor de Ethiopische autoriteiten niet geloofwaardig was. De eiser had gesteld dat hij te vrezen had voor de autoriteiten vanwege zijn betrokkenheid bij het Oromo Liberation Front en zijn eerdere arrestatie na een demonstratie. Echter, de rechtbank vond dat de eiser niet voldoende bewijs had geleverd om zijn claims te onderbouwen.
De rechtbank merkte op dat de eiser niet direct na zijn aankomst in Nederland om bescherming had gevraagd, wat ook afbreuk deed aan de geloofwaardigheid van zijn verklaringen. De rechtbank concludeerde dat de eiser zijn relaas niet met documenten had onderbouwd en dat hij geen moeite had gedaan om meer informatie te verkrijgen over de reden van zijn arrestatie. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris de aanvraag terecht had afgewezen als ongegrond.
De uitspraak werd gedaan door rechter J.F.I. Sinack, en het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard. De rechtbank gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.