ECLI:NL:RBDHA:2018:11533

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 augustus 2018
Publicatiedatum
26 september 2018
Zaaknummer
NL18.14296
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid voor asielaanvraag op basis van Dublinverordening en systematische tekortkomingen in Italië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 augustus 2018 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij de eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, in beroep ging tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het bestreden besluit, genomen op 1 augustus 2018, weigerde de aanvraag van de eiser voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, met als argument dat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van zijn asielaanvraag. De rechtbank heeft de zaak behandeld in Middelburg, waar de eiser aanwezig was met een waarnemer en een tolk. Na de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Eiser betwistte de verantwoordelijkheid van Italië en voerde aan dat deze na twaalf maanden vervalt. De rechtbank oordeelde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat zijn illegale inreis langer dan twaalf maanden geleden had plaatsgevonden. Daarnaast voerde eiser aan dat er systematische tekortkomingen waren in de opvang en asielprocedure in Italië, maar de rechtbank stelde vast dat op basis van recente jurisprudentie van de Raad van State het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing was. Dit betekent dat de rechtbank ervan uitging dat er geen ernstige systeemfouten waren in Italië.

Eiser voerde ook aan dat de staatssecretaris ten onrechte geen aanvullende garanties had gevraagd op basis van de humanitaire clausule van de Dublinverordening, gezien zijn medische situatie. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris in redelijkheid geen aanleiding had gezien om de asielaanvraag aan zich te trekken of aanvullende garanties te vragen, omdat eiser niet had aangetoond dat hij medische behandeling nodig had die hij niet in Italië zou kunnen krijgen. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.14296
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

(gemachtigde: mr. H.A.C. Klein Hesselink),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Hadfy-Kovacs).

Procesverloop

Bij besluit van 1 augustus 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië daarvoor verantwoordelijk is.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de behandeling van de zaak met nummer NL18.14297, plaatsgevonden op 30 augustus 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. F.A. van den Berg als waarnemer voor zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen O. Jobe. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Eiser betwist dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielaanvraag. Hij voert aan dat deze verantwoordelijkheid na twaalf maanden vervalt en dat niet meer kan worden vastgesteld wanneer hij Italië is ingereisd.
2. Op grond van artikel 13, eerste lid, van de Dublinverordening [1] eindigt de verantwoordelijkheid op grond van illegale inreis twaalf maanden na de datum waarop die illegale inreis heeft plaatsgevonden. De rechtbank oordeelt dat eiser met de enkele stelling dat niet meer kan worden vastgesteld wanneer hij Italië is ingereisd, niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze inreis inderdaad langer dan twaalf maanden voor zijn eerste asielaanvraag (in Zwitserland) heeft plaatsgevonden. Hoewel het onbevredigend is dat geen Eurodac-registratie voorhanden is van deze aanvraag, geeft dat niet de doorslag. Eiser heeft er geen indicaties voor gegeven dat de twaalfmaandentermijn inderdaad is verstreken. Aldus dient van de verantwoordelijkheid van Italië te worden uitgegaan.
3. Verder voert eiser aan dat hij niet aan Italië kan worden overgedragen omdat sprake is van systematische tekortkomingen in de opvangvoorzieningen en de asielprocedure. Eiser wijst daarbij op een rapport van MSF van februari 2018 en een rapport van AIDA van maart 2018. Ook wijst eiser erop dat in het bestreden besluit slechts oudere jurisprudentie is aangehaald.
4. De rechtbank stelt vast dat inmiddels door een zeer recente uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, te weten een uitspraak van 6 augustus 2018 [2] , is herbevestigd dat ten aanzien van Italië kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Daarom is de rechtbank van oordeel dat ervan uit dient te worden gegaan dat er geen ernstige systeemfouten zijn in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in Italië en dat eiser de mogelijkheid heeft om daarover indien nodig in Italië te klagen.
5. Ten slotte voert eiser aan dat verweerder ten onrechte geen aanleiding heeft gezien om zijn asielaanvraag aan zich te trekken op grond van de humanitaire clausule van artikel 17 van de Dublinverordening, gelet op zijn blindheid aan één oog en zijn moeilijkheid met lopen, dan wel dat verweerder ten onrechte om die reden geen aanvullende garanties aan Italië heeft gevraagd.
6. Bij de vraag of de overdracht van eiser aan Italië zou getuigen van onevenredige hardheid, heeft verweerder veel beoordelingsruimte. De rechtbank kan om die reden de beoordeling van verweerder slechts terughoudend toetsen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid geen aanleiding heeft gezien om eisers asielaanvraag aan zich te trekken, dan wel om aanvullende garanties te vragen, omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij medische behandeling ondergaat en deze niet zou kunnen krijgen in Italië.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, op 30 augustus 2018.
Dit proces-verbaal is digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Verordening (EU) Nr. 604/2013
2.Vindplaats: ECLI:NL:RVS:2018:2614