ECLI:NL:RBDHA:2018:11533
Rechtbank Den Haag
- Mondelinge uitspraak
- B.F.Th. de Roos
- Rechtspraak.nl
Verantwoordelijkheid voor asielaanvraag op basis van Dublinverordening en systematische tekortkomingen in Italië
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 augustus 2018 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij de eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, in beroep ging tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het bestreden besluit, genomen op 1 augustus 2018, weigerde de aanvraag van de eiser voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, met als argument dat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van zijn asielaanvraag. De rechtbank heeft de zaak behandeld in Middelburg, waar de eiser aanwezig was met een waarnemer en een tolk. Na de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Eiser betwistte de verantwoordelijkheid van Italië en voerde aan dat deze na twaalf maanden vervalt. De rechtbank oordeelde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat zijn illegale inreis langer dan twaalf maanden geleden had plaatsgevonden. Daarnaast voerde eiser aan dat er systematische tekortkomingen waren in de opvang en asielprocedure in Italië, maar de rechtbank stelde vast dat op basis van recente jurisprudentie van de Raad van State het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing was. Dit betekent dat de rechtbank ervan uitging dat er geen ernstige systeemfouten waren in Italië.
Eiser voerde ook aan dat de staatssecretaris ten onrechte geen aanvullende garanties had gevraagd op basis van de humanitaire clausule van de Dublinverordening, gezien zijn medische situatie. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris in redelijkheid geen aanleiding had gezien om de asielaanvraag aan zich te trekken of aanvullende garanties te vragen, omdat eiser niet had aangetoond dat hij medische behandeling nodig had die hij niet in Italië zou kunnen krijgen. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.