ECLI:NL:RBDHA:2018:11529

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 augustus 2018
Publicatiedatum
25 september 2018
Zaaknummer
AWB 18 / 3604
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning regulier voor medische behandeling en mvv-vereiste

In deze zaak heeft eiser op 24 januari 2018 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel medische behandeling. De aanvraag is afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid bij een primair besluit op 23 maart 2018. Tevens is overwogen dat het inreisverbod, dat op 21 juni 2016 is verhoogd naar vijf jaar, van kracht blijft. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit is ongegrond verklaard bij het bestreden besluit van 15 mei 2018. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting op 27 augustus 2018, waar de rechtbank onmiddellijk uitspraak deed.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. De rechter overwoog dat eiser niet beschikt over de vereiste machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en dat er geen aanleiding is om hem van deze verplichting vrij te stellen. De rechtbank concludeerde dat eiser in staat is om te reizen en dat het uitblijven van behandeling van zijn psychische klachten niet leidt tot een medische noodsituatie. Er zijn geen zeer bijzondere individuele omstandigheden aangetoond die een vrijstelling van de mvv-vereiste rechtvaardigen.

Eiser voerde aan dat hij al jaren medische behandeling ondergaat voor ernstige psychische klachten en dat terugkeer naar Pakistan blijvende schade aan zijn gezondheid kan veroorzaken. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris zich terecht baseerde op het advies van het Bureau medische advisering (BMA), dat geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van het advies heeft aangetoond. De rechtbank concludeerde dat het bezwaar van eiser op voorhand ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 18/3604
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[naam] , eiser
(gemachtigde: mr. J. Singh),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,
(gemachtigde: mr. S. De Vita).

Procesverloop

Eiser heeft op 24 januari 2018 een aanvraag ingediend om verlening van een
verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel ‘medische behandeling’.
De aanvraag is afgewezen bij verweerders primaire besluit van 23 maart 2018. Daarbij is
tevens overwogen dat het tegen eiser uitgevaardigde inreisverbod, waarvan de duur op 21
juni 2016 is verhoogd naar vijf jaar, van kracht blijft.
Verweerder heeft het bezwaar van eiser daartegen bij het bestreden besluit van 15 mei 2018 ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 augustus 2018. Eiser en zijn gemachtigde alsmede verweerder zijn met bericht van verhindering niet verschenen.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Verweerder heeft overwogen dat eiser niet beschikt over de vereiste machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en dat er geen aanleiding bestaat om eiser van vrij te stellen van de verplichting om een mvv over te leggen. Verweerder heeft er in dat verband op gewezen dat eiser in staat is om te reizen en dat het uitblijven van behandeling van eisers psychische klachten niet zal leiden tot een medische noodsituatie. Niet is gebleken van zeer bijzondere individuele omstandigheden die aanleiding zouden moeten zijn om geen mvv te verlangen.
Uitzetting van eiser is volgens verweerder niet in strijd met artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij al jaren medische behandeling ondergaat voor zeer ernstige psychische klachten. Terugkeer naar zijn land van herkomst, Pakistan, kan blijvende schade aanrichten aan zijn psychische gezondheid. Daarnaast is terugkeer niet mogelijk vanwege veiligheidsrisico’s. Medische behandeling aldaar is daarom feitelijk onmogelijk. Daarnaast stel eiser dat behandeling van zijn psychische klachten in Pakistan niet kan worden verwacht, omdat in dat land een stigma rust op psychische aandoeningen.
Eiser meent ten slotte dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten om hem op het bezwaar te horen.
3. De rechtbank stelt vast dat verweerder zijn beoordeling van eisers medische situatie heeft kunnen baseren op het dienovereenkomstig luidende advies van Bureau medische advisering (BMA) van 15 maart 2018. Dit advies geldt als een deskundigenadvies, nu niet is gebleken van concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan. Eiser heeft geen tegenbewijs overgelegd. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het ontbreken van medische behandeling in Pakistan en mogelijke verslechtering van eisers gezondheid gedurende het verblijf aldaar niet kunnen afdoen aan de conclusies van BMA.
4. Gelet op het primaire besluit en de gronden van bezwaar heeft verweerder kunnen concluderen dat het bezwaar op voorhand ongegrond was. Verweerder heeft eiser dan ook niet hoeven horen.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A.B. Koens, griffier, op 27 augustus 2018.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.