ECLI:NL:RBDHA:2018:11524
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing visumaanvraag kort verblijf op basis van onvoldoende sociale en economische binding met Marokko
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 augustus 2018 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de afwijzing van een visumaanvraag voor kort verblijf door eiseres, een Marokkaanse nationaliteit, die bij haar neef in Nederland op familiebezoek wilde. Eiseres had op 16 november 2017 een aanvraag ingediend, die op 30 november 2017 door de minister van Buitenlandse Zaken werd afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het gebrek aan sociale en economische binding met Marokko, wat de terugkeer naar haar land van herkomst niet zou waarborgen. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat zij wel degelijk over voldoende binding beschikt, onder andere door haar stabiele familiebanden en haar werk als thuisnaaister.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiseres onvoldoende sociale binding met Marokko heeft aangetoond, mede omdat zij ongehuwd is en geen zorg heeft voor een eigen gezin. Ook werd geoordeeld dat eiseres haar economische binding onvoldoende heeft aangetoond, omdat zij niet kon bewijzen dat zij daadwerkelijk inkomen genereert als thuisnaaister. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de visumaanvraag op basis van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder b, van de Visumcode terecht was.
Daarnaast werd de beroepsgrond dat de hoorplicht was geschonden, verworpen. De rechtbank stelde vast dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt had gesteld dat het bezwaar kennelijk ongegrond was, waardoor het horen van eiseres niet noodzakelijk was. De rechtbank besloot dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en dat tegen deze uitspraak geen hoger beroep mogelijk is.