ECLI:NL:RBDHA:2018:11524

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 augustus 2018
Publicatiedatum
25 september 2018
Zaaknummer
AWB 18 / 3144
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag kort verblijf op basis van onvoldoende sociale en economische binding met Marokko

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 augustus 2018 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de afwijzing van een visumaanvraag voor kort verblijf door eiseres, een Marokkaanse nationaliteit, die bij haar neef in Nederland op familiebezoek wilde. Eiseres had op 16 november 2017 een aanvraag ingediend, die op 30 november 2017 door de minister van Buitenlandse Zaken werd afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het gebrek aan sociale en economische binding met Marokko, wat de terugkeer naar haar land van herkomst niet zou waarborgen. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat zij wel degelijk over voldoende binding beschikt, onder andere door haar stabiele familiebanden en haar werk als thuisnaaister.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiseres onvoldoende sociale binding met Marokko heeft aangetoond, mede omdat zij ongehuwd is en geen zorg heeft voor een eigen gezin. Ook werd geoordeeld dat eiseres haar economische binding onvoldoende heeft aangetoond, omdat zij niet kon bewijzen dat zij daadwerkelijk inkomen genereert als thuisnaaister. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de visumaanvraag op basis van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder b, van de Visumcode terecht was.

Daarnaast werd de beroepsgrond dat de hoorplicht was geschonden, verworpen. De rechtbank stelde vast dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt had gesteld dat het bezwaar kennelijk ongegrond was, waardoor het horen van eiseres niet noodzakelijk was. De rechtbank besloot dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en dat tegen deze uitspraak geen hoger beroep mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 18/3144

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 augustus 2018 in de zaak tussen

[naam 1] , eiseres,
(gemachtigde: J.M.M. Verstrepen)
en
de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder,
(gemachtigde: mr. K. Bruin).

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 3 april 2018 (het bestreden besluit).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juli 2018. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiseres bezit de Marokkaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] .
Op 16 november 2017 heeft eiseres een aanvraag tot afgifte van een visum kort verblijf ingediend. Eiseres wil bij haar neef [naam 2] (referent/garantsteller) op familiebezoek. Op 30 november 2017 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de afwijzing van het gevraagde visum ongegrond verklaard. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat onvoldoende sprake is van sociale en economische binding met het land van herkomst, waardoor een tijdige terugkeer naar Marokko onvoldoende gewaarborgd is. Verder is niet aannemelijk gemaakt dat eiseres over voldoende middelen beschikt om in de kosten voor haar levensonderhoud tijdens het verblijf in Nederland te voorzien. Evenmin is aangetoond dat de garantsteller beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiseres kan zich met deze beslissing niet verenigen en voert aan dat wel degelijk sprake is van voldoende sociale en economische binding. Zij heeft haar hele leven in Marokko gewoond en heeft een stabiele relatie met haar familieleden, met wie zij samenwoont, en ook met particulieren en ondernemers voor wie zij werkt. Ook heeft zij inkomsten als (zelfstandig) thuisnaaister en beschikt zij in tegenstelling tot menig andere vrouw in Marokko over een bankrekening waar zij het geld op stort wat zij verdient.
Verder beschikt zij over voldoende middelen van bestaan. Eiseres verwijst naar haar brief van 27 februari 2017 met bijlagen, waaruit blijkt dat zij vrijelijk kan beschikken over een bedrag dat omgerekend ongeveer € 7.200,- bedraagt. Dat stortingen op een bankrekening in Marokko niet te herleiden zijn tot inkomen uit arbeid mag eiseres niet aangerekend worden. Ten slotte heeft verweerder haar ten onrechte niet gehoord.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. De Visumcode verlangt van de aanvrager van een visum voor kort verblijf informatie waaruit blijkt dat hij of zij voornemens is vóór het verstrijken van de geldigheid van het visum, het grondgebied van het Schengengebied te verlaten. [1] Een visum dient geweigerd te worden indien er redelijke twijfels bestaan over dit voornemen. [2] Bij het onderzoek hiernaar moet onder andere rekening worden gehouden met de algehele situatie in het land van herkomst en de sociale en/of economische band die de aanvrager heeft met dit land. Hieruit moet blijken dat een tijdige terugkeer naar het land van herkomst gewaarborgd is. [3]
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiseres de sociale binding met Marokko onvoldoende heeft aangetoond. Verweerder heeft bij zijn beoordeling mogen betrekken dat eiseres ongehuwd is en geen zorg heeft voor een eigen gezin. Ook heeft verweerder kunnen overwegen dat niet gebleken is dat eiseres zodanig gebonden is aan de in Marokko achterblijvende familieleden dat haar terugkeer op grond daarvan op voorhand kan worden aangenomen. Verder is niet gebleken van zwaarwegende maatschappelijke verplichtingen die eiseres zouden dwingen tijdig naar Marokko terug te keren. Het betoog van eiseres dat zij als alleenstaande vrouw wordt gediscrimineerd volgt de rechtbank niet, omdat verweerder bij de belangenafweging geen doorslaggevend belang heeft toegekend aan de omstandigheid dat eiseres ongehuwd is en geen kinderen heeft.
6. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder zich ook in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiseres haar economische binding met Marokko onvoldoende heeft aangetoond. Daarbij heeft verweerder mogen betrekken dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij inkomen uit arbeid heeft als thuisnaaister. Het feit dat er omgerekend een bedrag van ongeveer € 7.200,- op haar bankrekening staat, kan niet tot een ander oordeel leiden. Op de bankafschriften zijn alleen stortingen en afdrachten te zien, zonder verdere specificatie. Daarnaast heeft eiseres geen andere stukken overgelegd waaruit blijkt dat zij daadwerkelijk inkomsten genereert als zelfstandig naaister. Het argument dat bonnetjes in Marokko niet worden verstrekt en dat eiseres geen administratie bijhoudt, heeft verweerder als ontoereikend mogen beschouwen. Verder kan uit de overgelegde foto’s evenmin worden afgeleid dat eiseres als thuisnaaister werkt.
7. Uit het voorgaande volgt dat verweerder het visum kort verblijf reeds heeft kunnen weigeren op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder b, van de Visumcode. Hetgeen eiseres heeft aangevoerd tegen de tegenwerping van het middelenvereiste behoeft dan ook geen bespreking, omdat dit niet kan leiden tot een andersluidend besluit.
8. Ook de beroepsgrond dat de hoorplicht is geschonden, slaagt naar het oordeel van de rechtbank niet. De vraag of in bezwaar al dan niet een hoorplicht bestaat, wordt beheerst door het bepaalde in hoofdstuk 7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Uitgangspunt is dat er een hoorplicht bestaat, tenzij een van de uitzonderingen van artikel 7:3 van de Awb zich voordoet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich, gelet op de inhoud van het bezwaarschrift bezien in samenhang met hetgeen eiseres in eerste instantie heeft aangevoerd en hetgeen in de primaire beslissing daarover is overwogen, niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar en dat daarom van het horen van eiseres kon worden afgezien.
9. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.A.B. Koens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 augustus 2018.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep mogelijk.

Voetnoten

1.Artikel 14, eerste lid, aanhef en onder d, van de Verordening (EG) 810/2009 (de Visumcode)
2.Artikel 32, eerste lid, aanhef en onder b, van de Visumcode
3.Zie uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie Koushkaki tegen Duitsland van 19 december 2013, C-84/12, ECLI:EU:C:2013:862