ECLI:NL:RBDHA:2018:11519

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juli 2018
Publicatiedatum
25 september 2018
Zaaknummer
NL18.10796
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid voor asielaanvraag onder de Dublinverordening en interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 19 juli 2018, staat de verantwoordelijkheid van Duitsland voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser centraal. Eiser, geboren in Jemen, had op 28 februari 2018 in Nederland een asielaanvraag ingediend. De Nederlandse autoriteiten concludeerden op basis van vingerafdrukken dat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag, omdat eiser eerder een Schengenvisum van Duitsland had ontvangen. Eiser voerde aan dat dit visum namens Nederland was afgegeven en dat hij niet in Bahrein bij een Nederlandse ambassade kon aanvragen, maar doorverwezen was naar de Duitse ambassade. De rechtbank oordeelde dat het visum niet namens Nederland was afgegeven, omdat de vereiste vermelding 'R/NL' ontbrak. Bovendien was er geen bewijs dat Duitsland tekortkomingen had in de asielprocedure, waardoor het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing was. De rechtbank concludeerde dat Duitsland terecht verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag en dat het beroep van eiser ongegrond was. De rechtbank wees ook op de mogelijkheid voor eiser om binnen een week hoger beroep aan te tekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.10796

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

(gemachtigde: mr. M.S. Yap),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Hadfy-Kovacs).

Procesverloop

Bij besluit van 4 juni 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling ervan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juli 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Nieuwland. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Jemenitische nationaliteit. Hij heeft op 28 februari 2018 in Nederland een asielaanvraag ingediend. Op basis van zijn vingerafdrukken uit het EU Visum Informatie Systeem (EU-VIS) is gebleken dat de Duitse autoriteiten aan eiser een Schengenvisum hebben verstrekt, geldig van 13 november 2017 tot 12 december 2017. Gelet hierop zijn de Duitse autoriteiten op 21 maart 2018 gevraagd om eiser over te nemen op grond van artikel 12, vierde lid, van de Dublinverordening. Zij hebben hiermee ingestemd op 24 april 2018. Verweerder concludeert hieruit dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers verzoek om internationale bescherming.
2. Eiser heeft hiertegen aangevoerd dat zijn Schengenvisum, dat ter zitting is getoond door verweerder, door Duitsland namens Nederland is afgegeven, op grond van de vertegenwoordigings-regeling als bedoeld in artikel 8 van de Verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (de Visumcode). Eiser stelt dat hij in Bahrein bij een Nederlandse Ambassade of Consulaat geen visum kon aanvragen, maar is doorverwezen naar de Duitse Ambassade in Manama. Vervolgens bleek dat eiser daar ook een Schengenvisum kon aanvragen. Eiser stelt verder dat ten aanzien van Duitsland niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Hij beroept zich tot slot op artikel 17 van de Dublinverordening, en wijst daarbij op de band die zijn familie met Nederland heeft en op een aantal door hem verkregen diploma’s.
3. Eiser wordt niet gevolgd in zijn stelling dat zijn Schengenvisum is afgegeven namens Nederland. In bijlage 7 van de Visumcode is, zoals toegelicht door verweerder ter zitting, opgenomen dat indien een visum overeenkomstig artikel 8 van de Visumcode is afgegeven namens een andere lidstaat, in het visum bij de rubriek 'Opmerkingen' verplicht de vermelding 'R' wordt toegevoegd, met erachter de code van de vertegenwoordigde lidstaat. In eisers visum had derhalve de vermelding 'R/NL' moeten staan, wat zoals ter zitting is geconstateerd niet het geval is. Dit is door eiser ook niet betwist. Ook is in het overnameverzoek dat is gericht aan de Duitse autoriteiten bij de gegevens van het aan eiser verleende visum bij de rubriek 'Taken on behalf' het woord 'FALSE' opgenomen. Zoals door verweerder ter zitting onbetwist is toegelicht, blijkt ook hieruit dat van een namens Nederland verstrekt visum geen sprake is geweest. De rechtbank merkt hierbij ten overvloede op dat Duitsland heeft ingestemd met de overname van eiser, wat betekent dat ook de Duitse autoriteiten ervan uitgaan dat eisers Schengenvisum niet namens Nederland is afgegeven. Gezien het voorgaande concludeert verweerder terecht dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers verzoek om internationale bescherming.
4. Eisers stelling dat ten aanzien van Duitsland niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel slaagt niet. Volgens vaste rechtspraak ligt het op de weg van de vreemdeling om aannemelijk te maken dat zich in een andere lidstaat, in dit geval Duitsland, aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen voordoen. Hierin is eiser niet geslaagd. Zo heeft hij zijn stellingen niet nader onderbouwd, al dan niet door het overleggen van recente documenten of door te verwijzen naar openbare bronnen. Gelet hierop, en nu Duitsland heeft ingestemd met overname van eiser, moet ervan uit worden gegaan dat dit land het asielverzoek zal behandelen met in achtneming van de communautaire asielrichtlijnen.
5. Indien een vreemdeling op basis van bijzondere, individuele omstandigheden aannemelijk maakt dat het overdragen aan de verantwoordelijke lidstaat van een onevenredige hardheid getuigt, kan worden besloten om in dergelijke individuele gevallen gebruik te maken van de bevoegdheid van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Verweerder heeft in eisers geval in redelijkheid kunnen bepalen dat niet is gebleken van zodanig bijzondere individuele feiten of omstandigheden, dat hij de asielaanvraag op grond van de genoemde bepaling aan zich had moeten trekken.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. Holierhoek, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.I.P. Buteijn, griffier.
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel