ECLI:NL:RBDHA:2018:11379
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 21 september 2018 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoekster, die een V-nummer heeft. De verzoekster had eerder een aanvraag ingediend op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. Na deze afwijzing heeft de verzoekster bezwaar aangetekend en tegelijkertijd een verzoek om voorlopige voorziening ingediend, met het doel om uitzetting te voorkomen totdat er op het bezwaar was beslist.
De staatssecretaris heeft het bezwaar van de verzoekster ongegrond verklaard bij een besluit op 4 januari 2018. De voorzieningenrechter is verzocht om te bepalen dat de uitzetting achterwege blijft totdat er op het bezwaar is beslist. De rechtbank heeft echter in een andere procedure, met zaaknummer AWB 18/123, het beroep ongegrond verklaard, waardoor niet langer voldaan werd aan het connexiteitsvereiste van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht.
Hierdoor heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard. Tevens zijn er geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Kroon, griffier, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.