ECLI:NL:RBDHA:2018:11355

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 september 2018
Publicatiedatum
21 september 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 10373
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis asiel door de Rechtbank Den Haag

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 september 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Eritrese vrouw, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis asiel, maar deze aanvraag werd afgewezen. De rechtbank heeft de zaak beoordeeld aan de hand van het nieuwe beleid dat per 1 januari 2018 van kracht is voor nareisaanvragen. Eiseres stelde dat zij nooit een identiteitskaart had gehad en dat de overgelegde documenten onvoldoende bewijs boden voor haar identiteit en de gestelde familierechtelijke relatie met haar referent.

De rechtbank oordeelde dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij nooit over een identiteitskaart had beschikt, ondanks haar verklaringen. De rechtbank wees erop dat op de in beroep overgelegde documenten wel een identiteitskaartnummer stond vermeld. Daarnaast waren er tegenstrijdige verklaringen van de referent over de geboortedatum van eiseres en de staat van hun relatie, wat de geloofwaardigheid van de overgelegde indicatieve documenten ondermijnde. De rechtbank concludeerde dat de overgelegde documenten geen substantieel bewijs vormden voor de identiteit van eiseres.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de aanvraag door de Staatssecretaris in stand bleef. De uitspraak benadrukt het belang van officiële documenten bij het aantonen van identiteit en familierechtelijke relaties in het kader van nareis asiel.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/10373

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 september 2018 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. P.C.M. van Schijndel),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Nieuwenhuys).

Procesverloop

Bij besluit van 2 november 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis asiel afgewezen.
Bij besluit van 19 april 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 september 2018. Eiseres zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Namens eiseres is tevens de heer [referent] (hierna: referent) verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Mohamed Ali.

Overwegingen

1. Eiseres stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1997 en de Eritrese nationaliteit te hebben. Op 24 december 2015 heeft referent namens eiseres een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis asiel ingediend. Eiseres en referent stellen te zijn gehuwd.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat eiseres haar identiteit niet met documenten heeft onderbouwd en naar het oordeel van verweerder geen sprake is van een duurzame en exclusieve relatie. Bovendien heeft eiseres niet aangetoond in bewijsnood te verkeren. Tot slot heeft referent zowel gedurende zijn asielprocedure als bij de mvv aanvraag verklaard dat eiseres 20 jaar oud is, maar is daar later op teruggekomen. Om deze reden kan geen waarde worden gehecht aan de indicatieve documenten die eiseres heeft overgelegd, er valt immers niet vast te stellen of eiseres degene is op wie de documenten betrekking hebben nu referent tegenstrijdig over haar leeftijd heeft verklaard.
3. Eiseres en referent kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en menen dat in bezwaar voldoende is toegelicht dat en waarom de door verweerder geregistreerde geboortedatum van eiseres niet juist is. Referent heeft gedurende de asielprocedure geen geboortejaar genoemd, maar een leeftijd. Hij meent te hebben verklaard dat eiseres 19 jaar oud was, geen 20 jaar oud. Verweerder heeft de verklaring van referent vervolgens omgezet in een geboortejaar en daar een fictieve dag (1 juli) aan verbonden. Met betrekking tot de familierechtelijke relatie heeft referent voorts toegelicht waarom hij in eerste instantie zijn huwelijk met eiseres heeft verzwegen. Voorts meent eiseres dat zij wel degelijk in bewijsnood verkeert waar het gaat om het overleggen van document anders dan wat tot nu toe al is overgelegd. Daarnaast mag verweerder niet van vluchtelingen en hun gezinsleden verwachten dat zij contact opnemen met hun eigen autoriteiten om documenten op te vragen. Tot slot doen eiseres en referent een beroep op de hoorplicht in de bezwaarfase.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
Per 1 januari 2018 hanteert verweerder nieuw beleid voor de beoordeling van nareisaanvragen. Uit de uitspraken van 16 mei 2018 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling), blijkt dat verweerder bij de beoordeling of herbeoordeling van alle op 23 november 2017 lopende nareisaanvragen dit nieuwe beleid reeds als vaste gedragslijn hanteert. [1]
4.2
Dit houdt in dat verweerder voor het aantonen van de identiteit van een vreemdeling en de gestelde familierelatie met een referent primair officiële documenten eist. Voor het aantonen van de identiteit eist hij specifiek daarvoor bestemde documenten zoals een paspoort of een identiteitskaart. Als bewijs van de gestelde familierechtelijke relatie aanvaardt hij in beginsel geboorteakten en huwelijksakten, mits die zijn opgenomen in het register van de burgerlijke stand van het desbetreffende land. Als een vreemdeling geen officiële documenten heeft overgelegd om zijn identiteit of de gestelde familierelatie met een referent aan te tonen, betrekt verweerder onofficiële documenten bij zijn beoordeling of die vreemdeling de door hem gestelde identiteit of familierelatie aannemelijk heeft gemaakt. Dit doet verweerder ongeacht of sprake is van bewijsnood aan de zijde van de vreemdeling. Overgelegde onofficiële documenten kunnen daarom voor verweerder aanleiding vormen om aanvullend onderzoek te bieden. Verweerder eist voor het aanbieden van aanvullend onderzoek in deze situatie in de eerste plaats dat die vreemdeling substantieel bewijs van de gestelde familierelatie heeft overgelegd in de vorm van één of meer onofficiële documenten over die familierelatie. In de tweede plaats eist verweerder dat hij de identiteit van die vreemdeling kan vaststellen of aannemelijk achten. Een vreemdeling die geen officiële identiteitsdocumenten heeft overgelegd, moet daarom aannemelijk maken dat hij dergelijke identiteitsdocumenten niet kan overleggen of substantieel bewijs in de vorm van één of meer onofficiële identiteitsdocumenten overleggen. Het vaststellen of aannemelijk achten van de identiteit is volgens verweerder immers een basisvereiste voor verlening van een mvv, omdat hij onder meer moet beoordelen of de desbetreffende vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde en of artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag van toepassing is. In geval van een contra-indicatie ziet verweerder evenwel af van het aanbieden van aanvullend onderzoek.
4.3
De Afdeling heeft in de uitspraken van 16 mei 2018 de nieuwe vaste gedragslijn in overeenstemming met artikel 11, tweede lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn geacht. De rechtbank zal het bestreden besluit dan ook volgens de nieuwe gedragslijn beoordelen.
4.4
Niet in geschil is dat eiseres geen officiële documenten met betrekking tot haar identiteit heeft overgelegd. Uit de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling met nummer ECLI:NL:RVS:2018:1508 blijkt dat verweerder van Eritrese vreemdelingen eist dat zij een identiteitskaart overleggen. Indien zij stellen geen identiteitskaart te kunnen overleggen, eist verweerder dat zij dit aannemelijk maken. De Afdeling heeft hieruit afgeleid dat verweerder, die erop heeft gewezen dat paspoorten en uitreisvisa in Eritrea lastig te verkrijgen zijn, Eritrese vreemdelingen hiermee in hun bewijslast is tegemoetgekomen.
Uit diezelfde uitspraak volgt dat verweerder ten aanzien van het niet kunnen overleggen van een identiteitskaart bewijsnood aanneemt, indien de vreemdeling dit met een op de persoon toegespitste verklaring aannemelijk maakt. Zo moet de vreemdeling concreet toelichten hoe hij zonder officiële identiteitsdocumenten heeft geleefd in Eritrea en moet de hierover afgelegde verklaringen passen bij de overige door de desbetreffende vreemdeling of referent afgelegde verklaringen.
4.5
In de brief van 14 juli 2016 heeft referent namens eiseres verklaard dat zij op het moment van zijn vertrek uit Eritrea nog minderjarig was, en daarom geen identiteitskaart kon aanvragen. Ten tijde van het schrijven van de brief is er geen identiteitskaart in Eritrea, er kunnen geen nieuwe identiteitskaarten worden aangevraagd aldus referent. Ter onderbouwing van de eiseres haar identiteit en de gestelde familierelatie zijn de volgende documenten (in kopie) overgelegd:
1. de kerkelijke huwelijksakte;
2. een verklaring van het Ministry of Health;
3. het schoolpasje van eiseres;
4. de doopakte van eiseres;
5. foto’s van het huwelijk tussen eiseres en referent;
6. twee bonnen van goud dat referent voor eiseres gekocht zou hebben;
7. bewijs van betaling van een boete waarop is aangetekend dat eiseres is gehuwd;
8. een bewonerspas van eiseres (met vertaling);
9. een brief van eiseres (met vertaling);
De laatste drie stukken zijn eerst in de beroepsfase overgelegd.
4.6
De rechtbank overweegt dat eiseres heeft verklaard geen identiteitskaart nodig te hebben gehad, nu zij in het bezit was van zowel een schoolpas als een residence card. Ook stelt eiseres nooit in het bezit van een identiteitskaart geweest te zijn. Ter zitting is namens eiseres betoogd dat van haar niet kan en mag worden verwacht dat zij zich alsnog tot de Eritrese overheid wendt om een identiteitskaart te verkrijgen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt nooit over een identiteitskaart te hebben beschikt. De enkele verklaring dat eiseres nooit een identiteitskaart heeft gehad is daartoe onvoldoende. De stelling dat eiseres zich met haar schoolpas kon legitimeren, wordt door de rechtbank niet gevolgd nu uit de stukken blijkt dat eiseres actief deelneemt aan het sociale leven in Eritrea, waarvoor volgens het Ambtsbericht Eritrea van juni 2018 een identiteitskaart een vereiste is. Voorts bevreemdt de stelling van eiseres dat zij nooit een identiteitskaart heeft gehad des te meer nu op de in beroep overgelegde stukken betreffende eiseres wel een identiteitskaartnummer wordt vermeld. Zowel op de residence card met afgifte datum 24 februari 2017 als de brief van het ministerie van de lokale overheid van 27 november 2014 staat namelijk achter de naam van eiseres een identiteitskaartnummer genoemd. De namens eiseres ter zitting afgelegde verklaring dat dit identiteitskaartnummer niet van eiseres zelf is, overtuigt niet. Het voorgaande sterkt de conclusie van verweerder dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij nooit over een identiteitskaart heeft beschikt.
4.7
Ten aanzien van de overgelegde indicatieve documenten overweegt de rechtbank als volgt. Referent heeft tegenstrijdige verklaringen over zowel de geboortedatum van eiseres als de staat van hun relatie afgelegd. Zo heeft referent eerst verklaard dat zij slechts verloofd waren, om vervolgens te verklaren dat zij reeds getrouwd waren. Ook heeft referent tot twee keer toe wisselend verklaard over de geboortedatum van eiseres. De gestelde geboortedatum van [geboortedatum] 1997 wordt dan ook niet bevestigd door officiële documenten. Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht overwogen dat de overgelegde indicatieve documenten geen substantieel bewijs voor de identiteit van eiseres kunnen vormen.
4.8
Nu verweerder in redelijkheid heeft kunnen overwegen dat eiseres haar gestelde identiteit onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt, behoeft hetgeen is aangevoerd ten aanzien van de kerkelijke huwelijksakte en de feitelijke gezinsband geen bespreking meer. Immers, niet is vast te stellen of eiseres degene is die in de overgelegde huwelijksakte wordt genoemd.
5. Verweerder heeft in hetgeen eiseres in bezwaar heeft aangevoerd geen aanleiding hoeven te zien haar te horen over haar bezwaar.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Soffers, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Kroon, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 september 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten