ECLI:NL:RBDHA:2018:11354
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis asiel door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Op 21 september 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser, geboren in 1987 en van Eritrese nationaliteit, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis asiel, welke door de Staatssecretaris op 18 maart 2016 was afgewezen. Het bezwaar van de eiser tegen deze afwijzing werd op 28 november 2016 ongegrond verklaard. Na een intrekking van de beschikking door de Staatssecretaris op 10 oktober 2017, werd de aanvraag opnieuw beoordeeld, maar wederom afgewezen op 6 maart 2018. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 7 september 2018, waarbij zowel de eiser als de Staatssecretaris zich lieten vertegenwoordigen door gemachtigden.
De rechtbank overwoog dat de eiser onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn identiteit en de gestelde familierechtelijke relatie. De eiser had geen officiële documenten overgelegd die zijn identiteit en nationaliteit konden aantonen. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de eiser over het ontbreken van identiteitsdocumenten niet voldoende was en dat het overgelegde Soedanese UNHCR-pasje niet als substantieel bewijs kon dienen. De rechtbank volgde het nieuwe beleid van de Staatssecretaris, dat per 1 januari 2018 van kracht was, waarbij voor het aantonen van identiteit en familierechtelijke relaties primair officiële documenten vereist zijn. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag door de Staatssecretaris terecht was en verklaarde het beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenvergoeding toegekend.
De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.