ECLI:NL:RBDHA:2018:11340

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 september 2018
Publicatiedatum
20 september 2018
Zaaknummer
NL18.16107
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag Egyptische vreemdeling wegens kennelijke ongegrondheid en oplegging inreisverbod

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 september 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Egyptische vreemdeling. De eiser, geboren in 1974, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank oordeelde dat de vreemdeling niet aannemelijk had gemaakt dat hij problemen had ondervonden van de Egyptische autoriteiten als gevolg van zijn deelname aan demonstraties in 2015. De vreemdeling had weliswaar foto’s van deze demonstraties overgelegd, maar de rechtbank vond de verklaringen over de gevolgen van zijn deelname ongeloofwaardig. Ook de stelling dat hij bestanden met gevoelige informatie had gedownload op computers van klanten, werd door de rechtbank niet geloofwaardig geacht.

De rechtbank concludeerde dat de vreemdeling niet voldeed aan de voorwaarden voor een verblijfsvergunning op grond van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de aanvraag terecht als kennelijk ongegrond had afgewezen en dat het opgelegde inreisverbod voor de duur van twee jaar gerechtvaardigd was. De rechtbank wees erop dat de vreemdeling niet direct bij binnenkomst in Nederland asiel had aangevraagd, maar pas na een strafrechtelijke aanhouding. Dit alles leidde tot de beslissing dat het beroep van de vreemdeling ongegrond was.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.16107

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. K. Wijnmalen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. F. Gerritsen).

ProcesverloopBij besluit van 3 september 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen als kennelijk ongegrond. Tevens heeft verweerder een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL18.16108, plaatsgevonden op 18 september 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. E.W.B. van Twist, waarnemend voor zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1974 en heeft de Egyptische nationaliteit. Hij heeft op 20 augustus 2018 de onderhavige aanvraag ingediend.
2. Eiser heeft – samengevat weergegeven – aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij tussen juli en eind 2015 heeft deelgenomen aan demonstraties. Van deze demonstraties zijn foto’s gemaakt. In januari 2016 heeft eiser van zijn zwager die bij de veiligheidsdienst werkt, vernomen dat hij op foto’s staat die bij de veiligheidsdienst aanwezig zijn. Verder heeft eiser informatie over de wandaden van de Egyptische regering verzameld en op de computers gezet die aan zijn bedrijf ter reparatie werden aangeboden. De veiligheidsdienst is hiervan op de hoogte geraakt. Medio 2016 heeft de veiligheidsdienst een inval in eisers huis gedaan en alles overhoop gehaald. Eind 2016 is de veiligheidsdienst nogmaals bij zijn woning langsgegaan. Dit heeft eiser doen besluiten zijn land van herkomst te verlaten.
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiser op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder d en h, van de Vw 2000 afgewezen als kennelijk ongegrond en heeft daaraan het volgende ten grondslag gelegd.
Verweerder heeft de volgende elementen in het asielrelaas van eiser als relevant gekwalificeerd:
1) identiteit en nationaliteit;
2) deelname aan demonstraties en problemen naar aanleiding van de deelname aan demonstraties;
3) downloaden van bestanden op computers en problemen als gevolg hiervan.
Verweerder heeft de verklaringen van eiser over zijn identiteit en nationaliteit evenals over zijn deelname aan demonstraties geloofwaardig geacht. Daarentegen heeft verweerder niet geloofwaardig geacht dat eiser naar aanleiding van de deelname aan demonstraties problemen heeft gevonden noch dat hij bestanden op computers heeft gedownload en als gevolg hiervan problemen heeft ondervonden.
Eiser kan niet worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (Trb. 1954, 88), zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76) en heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
4. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft daartoe – samengevat weergegeven – het volgende aangevoerd. Eiser stelt zich op het standpunt dat zijn asielaanvraag ten onrechte is afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder d en h, van de Vw 2000. Volgens eiser is wel degelijk geloofwaardig dat hij als gevolg van zijn deelname aan demonstraties problemen met de Egyptische autoriteiten heeft ondervonden. Hiertoe heeft eiser een kopie van een oproep van de politie overgelegd. Verweerder had de aanvraag van eiser in de verlengde asielprocedure moeten behandelen, zodat eiser de gelegenheid had gehad om het originele document naar Nederland te halen. Verder heeft verweerder ten onrechte ongeloofwaardig geacht dat eiser bestanden op de computers van klanten heeft gedownload en hierdoor problemen heeft ondervonden. Tot slot is ten onrechte een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd, aangezien verweerder voor de duur van het inreisverbod geen motivering heeft verschaft.
5. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
6. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 afgewezen, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in samenhang met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
Ingevolge artikel 30b, eerste lid, aanhef, van de Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 worden afgewezen als kennelijk ongegrond in de zin van artikel 32, tweede lid, van de Procedurerichtlijn, indien:
d. de vreemdeling waarschijnlijk, te kwader trouw, een identiteits- of reisdocument dat ertoe kon bijdragen dat zijn identiteit of nationaliteit werd vastgesteld, heeft vernietigd of zich daarvan heeft ontdaan;
h. de vreemdeling Nederland onrechtmatig is binnengekomen of zijn verblijf op onrechtmatige wijze heeft verlengd en zich, gezien de omstandigheden van zijn binnenkomst, zonder gegronde reden niet zo snel mogelijk bij een ambtenaar belast met de grensbewaking of het toezicht op vreemdelingen heeft aangemeld, en daar kenbaar heeft gemaakt dat hij internationale bescherming wenst.
7. De rechtbank overweegt als volgt.
7.1.
Verweerder heeft de verklaringen van eiser over zijn problemen als gevolg van de deelname aan demonstraties niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Zo heeft verweerder het bevreemdend kunnen vinden dat eiser nimmer is aangehouden vanwege zijn deelname aan de demonstraties, terwijl al sinds januari 2016 bekend zou zijn dat hij hieraan heeft deelgenomen en uit openbare bronnen is gebleken dat heel veel mensen zijn opgepakt op verdenking van deelname aan demonstraties. Dat niet iedereen is opgepakt, zoals eiser aanvoert, wil echter niet zeggen dat het niet bevreemdend is dat eiser die als zodanig bij de autoriteiten bekend zou zijn niet is opgepakt. Bovendien kan eiser niet eenduidig verklaren hoe zijn zwager precies weet dat eiser op de foto’s staat die bij de veiligheidsdienst bekend zijn.
7.2.
Wat betreft de overgelegde kopie van de oproep om voor de politie te verschijnen, heeft verweerder eiser kunnen aanrekenen dat hij enkel een kopie van dit document heeft overgelegd. Met de overlegging van een kopie van een document kan de authenticiteit van het onderliggende document niet worden vastgesteld. Hiermee heeft eiser dan ook niet aannemelijk gemaakt dat hij door de Egyptische autoriteiten gezocht wordt. Verweerder heeft het voorts bevreemdend kunnen vinden dat dit document niet gedateerd noch ondertekend is. De omstandigheid dat dit wel vaker voorkomt in Egypte, volgt de rechtbank zonder nadere onderbouwing niet. Ook de stelling dat de termijnen en het gebrek aan een adres in de weg staan aan het laten overkomen van het originele document volgt de rechtbank niet. Eiser wordt immers bijgestaan door een advocaat, die hem kan assisteren in het naar Nederland halen van originele documenten. Gelet op het voorgaande, ziet de rechtbank dan ook niet in dat verweerder eisers aanvraag in de verlengde asielprocedure had moeten behandelen.
7.3.
De verklaringen van eiser over het downloaden van bestanden op de computers van klanten en de problemen die hij als gevolg hiervan zou hebben ondervonden, heeft verweerder niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Zo valt niet in te zien dat eiser een dergelijk groot risico zou nemen door zonder toestemming van de betrokken klant bestanden op diens computer te downloaden met daarin beelden van martelingen en liquidaties die door de Egyptische autoriteiten zouden zijn gepleegd zonder daarbij rekening te houden met de specifieke achtergrond van de persoon in kwestie. Verweerder heeft hierbij in aanmerking kunnen nemen dat eiser zich tijdens de demonstraties op de achtergrond heeft gehouden om geen aandacht op zijn persoon te vestigen. Dat eiser na de demonstraties zou zijn verhard, maakt nog niet dat het geloofwaardig is dat eiser een dergelijk groot risico zou nemen. Voorts heeft verweerder het bevreemdend kunnen vinden dat eiser heeft verklaard dat de autoriteiten maar twee keer aan zijn deur zijn geweest en dat hij sinds eind 2016 geen problemen meer met de autoriteiten zou hebben ondervonden. Eiser zou derhalve nog een jaar zonder problemen in Egypte hebben kunnen wonen en de werkzaamheden in zijn computerbedrijven hebben kunnen voortzetten. Dit duidt er niet op dat de autoriteiten ermee bekend zouden zijn dat eiser kritisch materiaal heeft gedownload op de computers van klanten en dat hij daardoor bij terugkeer voor vervolging te vrezen heeft. Niet valt in te zien dat zij eiser in dat geval niet allang opgepakt zouden hebben.
7.4.
Gelet op het voorgaande komt eiser niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw 2000.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de aanvraag van eiser als kennelijk ongegrond in de zin van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000 heeft kunnen afwijzen. Hierbij is van belang dat eiser tijdens zijn reis van Egypte naar Italië gebruik heeft gemaakt van een authentiek Egyptisch paspoort met een Schengenvisum voor Italië, maar dit paspoort niet heeft overgelegd om zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen. De verklaring van eiser dat hij in Italië na aankomst beroofd is en dat zijn paspoort en laptop hem zijn afgenomen, heeft verweerder niet afdoende kunnen achten. In een dergelijk geval mag van eiser verwacht worden dat hij zich meldt bij de Italiaanse autoriteiten om aangifte van de diefstal van zijn paspoort te doen of bij de Egyptische autoriteiten om een nieuw dan wel vervangend reisdocument aan te vragen. Gelet hierop heeft verweerder het verlies van het paspoort te kwader trouw mogen achten.
Bovendien heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank op het standpunt kunnen stellen dat eiser zich niet direct bij binnenkomst in Nederland bij de autoriteiten heeft gemeld en een asielverzoek heeft ingediend. Pas nadat hij strafrechtelijk is aangehouden en in bewaring is gesteld, heeft eiser aanleiding gezien om een asielverzoek in te dienen. Uit zijn verklaringen blijkt echter dat hij voor die tijd al maanden in Nederland, Duitsland en België heeft verbleven en hier heeft gewerkt zonder zich bij de autoriteiten te hebben gemeld of asiel te hebben aangevraagd. Dat eiser niet wist van de mogelijkheid om asiel aan te vragen, heeft verweerder niet verschonend hoeven achten. Van een vreemdeling die Nederland binnen reist, mag verwacht worden dat hij direct tegenover de autoriteiten kenbaar maakt dat hij internationale bescherming behoeft vanwege de problemen die hij in zijn land van herkomst heeft ondervonden. Derhalve heeft verweerder de aanvraag van eiser als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h, van de Vw 2000 kunnen afwijzen.
9. Nu verweerder de aanvraag van eiser als kennelijk ongegrond heeft afgewezen, heeft verweerder op grond van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 de voor een vreemdeling geldende vertrektermijn van vier weken kunnen verkorten en kunnen bepalen dat eiser Nederland onmiddellijk moet verlaten. Dit betekent dat verweerder ook een inreisverbod op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 tegen eiser heeft kunnen uitvaardigen. In de door eiser in zijn zienswijze aangevoerde omstandigheden, te weten dat hij vrienden en bekenden in de Europese Unie wil blijven bezoeken, heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om geen inreisverbod uit te vaardigen. Wat betreft de duur van het opgelegde inreisverbod kan verweerder gelet op het bepaalde in artikel 66a, vierde lid, van de Vw 2000 in samenhang met artikel 6.5a, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 in het geval van eiser een inreisverbod voor ten hoogste twee jaren opleggen. Zoals verweerder terecht heeft overwogen, is het vervolgens aan eiser om bijzondere individuele omstandigheden voor de oplegging van een inreisverbod voor een kortere duur aan te voeren. In zijn beroepsgronden heeft eiser echter niet nader gespecificeerd waarom er geen inreisverbod dan wel een inreisverbod voor een kortere duur had moeten worden uitgevaardigd. Dit betekent dat verweerder aan eiser een inreisverbod voor de duur van twee jaar heeft kunnen opleggen.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.J. Sleeswijk Visser-de Boer, rechter, in aanwezigheid van mr. J.C. de Grauw, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.