7.4.Gelet op het voorgaande komt eiser niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw 2000.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de aanvraag van eiser als kennelijk ongegrond in de zin van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000 heeft kunnen afwijzen. Hierbij is van belang dat eiser tijdens zijn reis van Egypte naar Italië gebruik heeft gemaakt van een authentiek Egyptisch paspoort met een Schengenvisum voor Italië, maar dit paspoort niet heeft overgelegd om zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen. De verklaring van eiser dat hij in Italië na aankomst beroofd is en dat zijn paspoort en laptop hem zijn afgenomen, heeft verweerder niet afdoende kunnen achten. In een dergelijk geval mag van eiser verwacht worden dat hij zich meldt bij de Italiaanse autoriteiten om aangifte van de diefstal van zijn paspoort te doen of bij de Egyptische autoriteiten om een nieuw dan wel vervangend reisdocument aan te vragen. Gelet hierop heeft verweerder het verlies van het paspoort te kwader trouw mogen achten.
Bovendien heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank op het standpunt kunnen stellen dat eiser zich niet direct bij binnenkomst in Nederland bij de autoriteiten heeft gemeld en een asielverzoek heeft ingediend. Pas nadat hij strafrechtelijk is aangehouden en in bewaring is gesteld, heeft eiser aanleiding gezien om een asielverzoek in te dienen. Uit zijn verklaringen blijkt echter dat hij voor die tijd al maanden in Nederland, Duitsland en België heeft verbleven en hier heeft gewerkt zonder zich bij de autoriteiten te hebben gemeld of asiel te hebben aangevraagd. Dat eiser niet wist van de mogelijkheid om asiel aan te vragen, heeft verweerder niet verschonend hoeven achten. Van een vreemdeling die Nederland binnen reist, mag verwacht worden dat hij direct tegenover de autoriteiten kenbaar maakt dat hij internationale bescherming behoeft vanwege de problemen die hij in zijn land van herkomst heeft ondervonden. Derhalve heeft verweerder de aanvraag van eiser als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h, van de Vw 2000 kunnen afwijzen.
9. Nu verweerder de aanvraag van eiser als kennelijk ongegrond heeft afgewezen, heeft verweerder op grond van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 de voor een vreemdeling geldende vertrektermijn van vier weken kunnen verkorten en kunnen bepalen dat eiser Nederland onmiddellijk moet verlaten. Dit betekent dat verweerder ook een inreisverbod op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 tegen eiser heeft kunnen uitvaardigen. In de door eiser in zijn zienswijze aangevoerde omstandigheden, te weten dat hij vrienden en bekenden in de Europese Unie wil blijven bezoeken, heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om geen inreisverbod uit te vaardigen. Wat betreft de duur van het opgelegde inreisverbod kan verweerder gelet op het bepaalde in artikel 66a, vierde lid, van de Vw 2000 in samenhang met artikel 6.5a, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 in het geval van eiser een inreisverbod voor ten hoogste twee jaren opleggen. Zoals verweerder terecht heeft overwogen, is het vervolgens aan eiser om bijzondere individuele omstandigheden voor de oplegging van een inreisverbod voor een kortere duur aan te voeren. In zijn beroepsgronden heeft eiser echter niet nader gespecificeerd waarom er geen inreisverbod dan wel een inreisverbod voor een kortere duur had moeten worden uitgevaardigd. Dit betekent dat verweerder aan eiser een inreisverbod voor de duur van twee jaar heeft kunnen opleggen.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.