ECLI:NL:RBDHA:2018:11316

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 september 2018
Publicatiedatum
20 september 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 5607
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging bekwaamheidstoets aan rij-instructeur na vermoedelijk gevaarzettend rijgedrag

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 13 september 2018 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van een rij-instructeur, die door de directeur van de Examinering en Certificering voor de Mobiliteitsbranche (IBKI) was verplicht om een bekwaamheidstoets af te leggen. De aanleiding voor deze verplichting was een incident op 23 mei 2018, waarbij de rij-instructeur gevaarzettend rijgedrag vertoonde door plotseling af te remmen voor een vrachtwagen, wat de verkeersveiligheid in gevaar bracht. De rij-instructeur betwistte dat hij op dat moment als bestuurder optrad, maar de leerling die op dat moment naast hem zat, verklaarde dat hij als bijrijder fungeerde en dat de rij-instructeur de bestuurder was. De voorzieningenrechter oordeelde dat er voldoende aanwijzingen waren dat de rij-instructeur niet voldeed aan de eisen van bekwaamheid zoals vastgelegd in de Wet rijonderricht motorrijtuigen 1993 en het Besluit rijonderricht motorrijtuigen 2009. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat er geen bijzondere persoonlijke omstandigheden waren aangevoerd die zouden rechtvaardigen dat de rij-instructeur niet in staat zou zijn om de toets af te leggen. De uitspraak benadrukt het belang van verkeersveiligheid en de verantwoordelijkheden van rij-instructeurs.

Uitspraak

REchtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR AWB 18/5607
uitspraak van de voorzieningenrechter van 13 september 2018 op het verzoek om een voorlopige voorziening van

[verzoeker], te [plaats], verzoeker

(gemachtigde: mr. J.N. Hoek),
tegen
de directeur van de Examinering en Certificering voor de Mobiliteitsbranche (IBKI), verweerder
(gemachtigde: mr. B. Wallage).

Procesverloop

Bij besluit van 23 juli 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder verzoeker op grond van artikel 21 van de Wet rijonderricht motorrijtuigen 1993 een toets opgelegd die erop is gericht is om na de te gaan of verzoeker voldoet aan de vastgestelde eisen van bekwaamheid.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 september 2018. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voorts is namens verweerder verschenen [persoon X].

Overwegingen

1 Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2.1
Ingevolge artikel 21 van de Wet rijonderricht motorijtuigen 1993 (Wrm) doen, indien bij de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering bedoelde ambtenaren een ernstig vermoeden bestaat dat de houder van een certificaat voor het geven van rijonderricht niet langer voldoet aan de bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde eisen van bekwaamheid, zij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het instituut onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen.
Ingevolge het tweede lid besluit het instituut zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen twee weken na ontvangst van de in het eerste lid bedoelde schriftelijke mededeling, of betrokkene zich al dan niet dient te onderwerpen aan een onderzoek dat erop is gericht na te gaan of hij voldoet aan de bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde eisen van bekwaamheid.
Ingevolge het derde lid kan, indien naar het oordeel van het instituut geen onderzoek vereist is, hij betrokkene overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels de verplichting opleggen tot het afleggen van een toets bij het instituut binnen een door hem vastgestelde termijn. De aan het afleggen van een toets verbonden kosten komen ten laste van betrokkene.
2.2
Ingevolge artikel 5 van het Besluit rijonderricht motorrijtuigen 2009 zijn de eisen van bekwaamheid tot het geven van rijonderricht, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel a, van de wet:
1. Fase 1 Bekwaam in verkeersdeelname:
a. de rijinstructeur kan met een motorrijtuig veilig, vlot en milieubewust aan het verkeer deelnemen volgens de rijprocedure;
b. de rijinstructeur is zich bewust van de taakprocessen die hij doorloopt tijdens uitvoering van de rijtaken en kan deze processen verwoorden tijdens van de taakuitvoering in verschillende lessituaties;
c. de rijinstructeur heeft als tweede bestuurder beheersing over het lesvoertuig.
2. Fase 2 Didactische voorwaarden:
a. de rijinstructeur kan een individueel aansluitend lesprogramma voor de leergang en voor het lesplan vaststellen en verantwoorden;
b. de rijinstructeur kan de lessen inhoudelijk en didactisch voorbereiden zodanig dat voor de leerlingen een krachtige leeromgeving wordt gerealiseerd;
c. de rijinstructeur kan lessituaties zodanig organisatorisch plannen en inrichten dat:
– de lesactiviteiten een vloeiend verloop kennen;
– verstoringen kunnen worden voorkomen of opgelost;
– de beschikbare les- en leertijd taakgericht wordt besteed.
2.3
Bijlage 1 van de Regeling rijonderricht motorvoertuigen 2009, voor zover hier van belang, luidt als volgt.
I. Onderdelen, bedoeld in de artikelen 4, vierde lid, en 4a van de Regeling rijonderricht motorrijtuigen 2009
A. Competentie: Verantwoord rijden als eerste bestuurder
1. De kandidaat laat in reële verkeerssituaties zien dat hij als eerste bestuurder van een personenauto veilig, vlot en milieubewust kan autorijden, doordat hij:
a. (…);
b. in zijn keuze en planning van de verkeersdeelname rekening houdt met zowel persoonlijke risicovolle kenmerken en omstandigheden als externe risicovolle factoren en omstandigheden;
c. (…);
d. onder alle omstandigheden het voertuig beheerst, zijn rijtaak voortdurend afstemt op de eigen gedragsmogelijkheden en tevens afstemt op externe risico’s;
e. zorgt dat het gekozen rijgedrag voortdurend in overeenstemming is met de voorschriften van de verkeerswetgeving en de Rijprocedure B respectievelijk Rijprocedure T en hij de handelingen op een correcte en verantwoorde wijze uitvoert conform de inhoud van de Rijprocedure B respectievelijk Rijprocedure T. Dit betekent dat hij op een aangepaste, sociale en verkeersinzichtelijke wijze en met een zodanige besluitvaardigheid aan het verkeer deelneemt, zodat hij zoveel mogelijk bijdraagt aan de verkeersveiligheid en de verkeersdoorstroming en het milieu zoveel mogelijk ontziet.
2. De kandidaat beschikt over kennis van en inzicht in onderwerpen die voor een veilige, vlotte en milieubewuste verkeersdeelname relevant zijn, doordat hij:
a. (…);
b. in verkeerssituaties, waarbij geen specifieke wet of regel geldt, zijn beslissing laat afhangen van de dan geldende maatschappelijke criteria (veiligheid, doorstroming en milieu);
c. beschikt over het gewenste rij- en weginzicht:
– hij kan de risico’s in het verkeer inschatten;
– hij kan de risico’s van de weg- en de weersomstandigheden inschatten;
– hij kent zwakke en sterke punten van het andere verkeer en weet hoe hij daarmee rekening moet houden;
d. beschikt over het gewenste inzicht in eigen risicovolle neigingen:
– hij heeft kennis van en inzicht in persoonlijke factoren en omstandigheden die van invloed kunnen zijn op zijn gedragskeuzen in het verkeer;
– hij kent zwakke en sterke punten van zijn eigen rijvaardigheid en weet hoe hij daarmee rekening moet houden;
e. (…);
f. (…).
IV. Onderdelen, bedoeld in de artikelen 4, zevende lid, en 4a, eerste lid, van de Regeling rijonderricht motorrijtuigen 2009
A. Competentie: instructie geven
1. De kandidaat kan zijn deskundigheid overbrengen en kan de cursist opleiden tot een veilige, vlotte en milieubewuste bestuurder, doordat hij doelgerichte instructie geeft die bijdraagt aan de verwerving van kennis en vaardigheden, waarbij de cursist leert:
a. (…);
b-e (…);
f. anticipeert op voor de cursist risicovolle, maar mogelijk ook leerzame situaties door een tijdige en adequate waarneming, de cursist adequaat en tijdig informeert over mogelijk gevaarlijke situaties en op die manier zoveel mogelijk voorkomt dat de cursist verkeersovertredingen maakt of dat hij die verkeersovertredingen zo kort mogelijk laat duren.
B. Competentie: coachen van leerprocessen
1. De kandidaat begeleidt of coacht de cursist bij zijn leerproces en draagt er mede zorg voor dat de cursist met plezier, inzet en zelfvertrouwen deelneemt aan de opleiding. De cursist wordt ondersteund in zijn leren doordat de rij-instructeur een positief leerklimaat weet te creëren, waarbij de cursist in toenemende mate van zelfstandigheid de relevante competenties en een positieve taakhouding verwerft. Dat doet de rijinstructeur doordat hij:
a. waarde hecht aan het scheppen van een veilige sfeer tijdens de opleidingsactiviteiten.
(…)
3 Bij brief van 9 juli 2018 heeft de Korpschef van de politie Eenheid Den Haag een mededeling gedaan zoals bedoeld in artikel 21, eerste lid, van Wrm, dat het vermoeden is ontstaan dat verzoeker als rijinstructeur niet meer over de juiste vakbekwaamheid beschikte. Het ernstig vermoeden dat hij niet beschikt over de juiste vakbekwaamheid is gebaseerd op de volgende feiten en omstandigheden: ‘betrokkene heeft gevaarzettend rijgedrag tentoongespreid waardoor andere weggebruikers in ernstige mate worden gehinderd door het (kennelijk opzettelijk) sterk afremmen op de autosnelweg vóór een vrachtauto, waardoor deze genoodzaakt was eveneens sterk af te remmen.’ Bij de mededeling zijn verschillende naar aanleiding van het incident op 23 mei 2018 opgemaakte processen-verbaal opgenomen.
4 De voorzieningenrechter overweegt het volgende.
De beschrijving van het incident van 23 mei 2018, zoals neergelegd in de mededeling, nader ondersteund door middel van de overgelegde beelden gemaakt met de
dashcamvan de vrachtwagen, voor zover deze betrekking heeft op het door de (als zodanig herkenbare) leswagen van verzoeker links inhalen van een vrachtwagen en het - eenmaal vlak vóór deze vrachtwagen invoegend - zonder enige verkeersnoodzaak (flink) afremmen waardoor de vrachtwagen ook plotseling diende af te remmen, is door verzoeker niet weersproken. Dit weggedrag kan aangemerkt worden als gedrag waardoor de verkeerveiligheid in het gedrang kwam. De eisen van bekwaamheid verlangen onder andere van een rijinstructeur dat hij met een motorrijtuig veilig, vlot en milieubewust aan het verkeer kan deelnemen volgens de rijprocedure.
Verzoeker stelt zich op het standpunt dat niet hij, maar een leerling op dat moment aan het stuur zat. Deze leerling heeft echter bij de politie verklaard, dat verzoeker op het moment van het incident fungeerde als bestuurder, en hijzelf als bijrijder.
Gezien deze verklaring en de andere stukken – waaronder ook de overgelegde Whatsapp-correspondentie tussen verzoeker en deze leerling - ziet de voorzieningenrechter voorshands geen grond om aan te nemen dat verzoeker niet als bestuurder optrad.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter geeft het incident van 23 mei 2018 voldoende aanleiding voor een ernstig vermoeden dat verzoeker niet beschikt over de eisen van bekwaamheid zoals neergelegd in artikel 5 van het Besluit rijonderricht motorrijtuigen 2009.
Voor zover verzoeker zich op het standpunt blijft stellen dat hij niet als bestuurder heeft opgetreden, zij er nog op gewezen dat de eerdergenoemde Bijlage 1 van de Regeling rijonderricht motorrijtuigen ook vereist dat de instructeur als tweede bestuurder van een lesauto beschikt over voertuigbeheersing, vanaf de bijrijderstoel tijdens het rijden verkeerssituaties goed kan overzien en tijdig kan ingrijpen zonder de beheersing over het lesvoertuig te verliezen.
Gelet de op mededeling van de politie Eenheid Den Haag, kon verweerder naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter overgaan tot het opleggen van verplichting tot het afleggen van een toets, zoals bedoeld in artikel 21, derde lid van de Wrm.
Verzoeker heeft geen bijzondere persoonlijke omstandigheden aangevoerd die aannemelijk maken dat hij niet in staat zou zijn (geweest) tijdig de toets af te leggen of zich daartoe voor te bereiden, temeer nu het bestreden besluit hem daartoe een termijn van vijf weken na dagtekening van dit besluit heeft gegund.
De voorzieningenrechter ziet vooralsnog geen aanleiding om aan te nemen dat het bestreden besluit in bezwaar geen stand kan houden.
5 Het verzoek om een voorziening wordt afgewezen.
6 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.G. Egter van Wissekerke, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 september 2018.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.