ECLI:NL:RBDHA:2018:11309

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 september 2018
Publicatiedatum
20 september 2018
Zaaknummer
C/09/15/545 R
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einde schuldsaneringsregeling met schone lei na tekortkomingen in sollicitatieverplichting

Op 20 september 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de schuldenares die onder de schuldsaneringsregeling viel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de rechter-commissaris aan de schuldenares een vrijstelling van de sollicitatieplicht had verleend, op voorwaarde dat zij zich voor haar psychische klachten zou laten behandelen. De schuldenares heeft deze voorwaarde echter niet tijdig nageleefd, maar de rechtbank oordeelt dat de tekortkomingen deels niet toerekenbaar zijn aan de schuldenares en deels niet ernstig genoeg zijn om de schone lei te onthouden.

De procedure begon met een arrest van het gerechtshof Den Haag op 2 juni 2015, waarbij de schuldsaneringsregeling werd uitgesproken. De bewindvoerder heeft verslag uitgebracht over de voortgang van de regeling. Tijdens de zitting op 6 september 2018 zijn verschillende partijen gehoord, waaronder de bewindvoerder en de schuldenares. De rechtbank heeft vastgesteld dat de schuldenares in de periode van 22 september 2015 tot 22 september 2017 niet aan haar sollicitatieverplichting heeft voldaan, maar dat dit niet aan haar kan worden toegerekend vanwege de complexe gezinssituatie.

De rechtbank concludeert dat de tekortkomingen in de sollicitatieverplichting niet zodanig ernstig zijn dat de schuldenares de schone lei moet worden onthouden. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de schuldenares aan alle andere verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling heeft voldaan. De rechtbank heeft besloten dat de schuldsaneringsregeling eindigt met de schone lei en heeft de vergoeding van de bewindvoerder vastgesteld op € 3.244,17, voor zover de boedel toereikend is. De uitspraak is gedaan door rechter W.J. Don en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier F.J. Knaap.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANKDEN HAAG
Team Insolventies – enkelvoudige kamer
insolventienummer: C/09/15/[000] R
Vonnis van 20 september 2018
in de zaak van:
[schuldenares],
geboren op [geboortedatum] 1971 te [geboorteplaats],
wonende te [adres, postcode en woonplaats],
hierna: schuldenares.

1.Verloop van de procedure

1.1
Bij arrest van het gerechtshof Den Haag van 2 juni 2015 is ten aanzien van schuldenares de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken, waarna bij vonnis van deze rechtbank van 21 juli 2015 mr. R. Cats tot rechter-commissaris en B. van Huessen, kantoorhoudende te Zwijndrecht, tot bewindvoerder zijn benoemd.
1.2
De bewindvoerder heeft op de voet van artikel 351a van de Faillissementswet (Fw) schriftelijk verslag uitgebracht ten aanzien van de beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling.
1.3
Bij brief van 4 september 2018 heeft de bewindvoerder de rechtbank geïnformeerd over de laatste stand van zaken.
1.4
Op 6 september 2018 heeft de terechtzitting als bedoeld in artikel 352 Fw plaatsgevonden. R. de Geus namens de bewindvoerder, schuldenares, [X] (Stichting Limor) en [Y] (Van Rijn Bewind, beschermingsbewindvoerder) zijn ter zitting verschenen en gehoord.

2.De beoordeling

2.1
De termijn als bedoeld in artikel 349a Fw is op 2 juni 2018 verstreken. De rechtbank staat daarmee thans voor de vraag of schuldenares gedurende de termijn gedurende welke de schuldsaneringsregeling van toepassing was, tekort is geschoten in de nakoming van één of meer verplichtingen uit die regeling en, indien daarvan sprake mocht zijn, of deze tekortkoming aan schuldenares kan worden toegerekend.
2.2
Op schuldenares rust de verplichting zich gedurende de looptijd van de regeling maximaal in te spannen om inkomsten te verwerven waarmee de schuldeisers geheel of ten dele kunnen worden voldaan. Indien een schuldenaar geen betaalde (voltijds)dienstbetrekking heeft, vertaalt deze verplichting zich in een (aanvullende) sollicitatieverplichting, behoudens indien en voor zover de rechter-commissaris daarvan om bijvoorbeeld medische redenen vrijstelling heeft verleend. Deze sollicitatieverplichting dient aantoonbaar te worden nagekomen, dat wil zeggen dat daarvan afdoende bewijs dient te worden geleverd, zodat de bewindvoerder kan controleren of er inderdaad voldoende is gesolliciteerd en of deze sollicitaties ook van voldoende kwaliteit zijn geweest.
2.3
Uit de overgelegde stukken en uit hetgeen ter zitting is besproken is het volgende gebleken. Schuldenares werkt niet. Zij heeft in de periode die is gelegen tussen de aanvang van de schuldsaneringsregeling en 22 september 2015 niet aan haar sollicitatieverplichting voldaan. Schuldenares is op grond van het keuringsrapport van 22 september 2015 van GGD van 22 september 2015 tot 22 september 2017 door de rechter-commissaris van haar sollicitatieverplichting vrijgesteld, met als voorwaarde dat zij zich voor haar psychosociale problematiek onder behandeling zou laten stellen. Vervolgens is zij ook van 22 september 2017 tot einde reguliere looptijd door de rechter-commissaris van de sollicitatieverplichting vrijgesteld. Schuldenares heeft zich pas in september 2017 voor een behandeling van haar psychosociale problematiek aangemeld bij de Praktische GGZ in Zoetermeer. Vervolgens is zij eind 2017 in behandeling gekomen bij het wijkcentrum psychiatrie te Zoetermeer. Uit de in het geding gebrachte stukken van onder meer [A], jeugdarts, en van [B], trajectondersteuner bij Limor, maakt de rechtbank op dat de vertraagde aanmelding te maken had met meerdere complexe en intensieve situaties in het gezin van schuldenares. Daarbij is toegelicht dat zij als alleenstaande de zorg voor vier inwonende kinderen heeft die op hun beurt te kampen hebben met psychosociale problematiek. Desgevraagd heeft schuldenares ter zitting verklaard dat behandeling van haar psychische klachten door de GGZ in een eerdere fase van de schuldsaneringsregeling werd afgeraden omdat behandeling op dat moment nog niet zinvol werd geacht wegens de toen nog bestaande crisis in haar gezin. Dit standpunt wordt ondersteund door een brief van Limor va 24 augustus 2016 gericht aan de bewindvoerder waarin melding wordt gemaakt van dit advies van de psychiater.
2.4
Wat betreft de periode van 22 september 2015 tot 1 september 2017 is sprake van een tekortkoming in de sollicitatieverplichting, nu schuldenares zich pas in september 2017 heeft aangemeld bij GGZ voor een behandeling van haar psychische klachten. Gelet echter op bovengenoemde omstandigheden, zoals deze blijken uit de door de genoemde hulpverleners opgestelde brieven, is aannemelijk gemaakt dat een eerdere start van de behandeling niet mogelijk is gebleken door de moeilijke gezinsomstandigheden waarin schuldenares zich bevond. De rechtbank is van oordeel dat haar deze tekortkoming niet kan worden toegerekend.
2.5
Ook voor wat betreft de periode van 8 juni 2015 tot 22 september 2015 is sprake van een tekortkoming in de sollicitatieverplichting omdat in deze periode in het geheel niet is gesolliciteerd. Hiervoor geldt evenwel dat deze tekortkoming niet zodanig ernstig is dat daardoor aan schuldenares de schone lei moet worden onthouden. Daartoe overweegt de rechtbank dat uit het verhandelde ter zitting en uit een brief, gedateerd 3 mei 2018, van [C], GZ-psycholoog, aannemelijk is geworden dat de psychische klachten die tot volledige arbeidsongeschiktheid hebben geleid ook al bestonden voorafgaand aan de keuring van 22 september 2015. Deze tekortkoming zal dan ook buiten beschouwing blijven gezien de bijzondere aard en de geringe betekenis daarvan.
2.6
Daarnaast zijn door schuldenares alle overige verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling naar behoren nagekomen. Geen van de schuldeisers heeft redenen aangevoerd om tot een ander oordeel te komen en van zodanige redenen is ook niet gebleken. De rechtbank zal beslissen zoals hierna vermeld. Kort gezegd brengt deze beslissing mee dat de schuldsaneringsregeling ten aanzien van schuldenares eindigt met de zogenoemde “schone lei”.
2.7
De rechtbank zal de vergoeding van de bewindvoerder vaststellen.

3.De beslissing

De rechtbank:
- stelt vast dat schuldenares niet toerekenbaar in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen is tekortgeschoten, en voor zover er sprake is geweest van een toerekenbare tekortkoming, dat deze gezien zijn bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing blijft;
- verstaat dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling eindigt op het moment dat de slotuitdelingslijst verbindend is geworden, doch dat de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen van schuldenares zijn geëindigd op 2 juni 2018;
- stelt de vergoeding van de bewindvoerder vast op € 3.244,17 (inclusief de verschuldigde omzetbelasting), voor zover de boedel toereikend is;
- stelt het vastrecht vast op € 617,-, voor zover de boedel toereikend is.
Gewezen door mr. W.J. Don, rechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 september 2018 in tegenwoordigheid van F.J. Knaap LL.B., griffier.
Tegen deze uitspraak kan degene, aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, uitsluitend via een advocaat binnen acht dagen na de dag van deze uitspraak hoger beroep instellen bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof te Den Haag.