ECLI:NL:RBDHA:2018:11269

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 september 2018
Publicatiedatum
19 september 2018
Zaaknummer
AWB 17/13130
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Tj. Gerbranda
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis door gebrek aan bewijs van identiteit en gezinsband

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 september 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van eiseres voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis. Eiseres, van Eritrese nationaliteit, heeft de aanvraag ingediend om bij haar gestelde echtgenoot in Nederland te verblijven. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag afgewezen, omdat eiseres geen officiële documenten heeft overgelegd die haar identiteit en de gestelde familierelatie konden aantonen. De overgelegde doopakte is door Bureau Documenten als niet echt beoordeeld, wat ernstige twijfels opriep over de identiteit van eiseres en de feitelijke gezinsband.

Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de afwijzing en later beroep ingesteld. Tijdens de zitting heeft eiseres aangevoerd dat er sprake was van bewijsnood en dat verweerder een aanvullend onderzoek had moeten aanbieden, zoals voorgeschreven in de werkinstructie 2014/9. De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder niet voldoende heeft gemotiveerd waarom er geen identificerend interview is aangeboden na de conclusie van Bureau Documenten over de doopakte. De rechtbank heeft de beroepsgrond van eiseres gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. Verweerder is opgedragen om binnen negen weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak van de rechtbank. Tevens is verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/13130

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 september 2018

in de zaak tussen

[eiseres] ,

geboortedatum (vermeld in bij besluiten van 5 april 2016 en 23 juni 2017): [datum] 1910,
v-nummer [nummer] ,
van Eritrese nationaliteit,
eiseres
(gemachtigde: mr. N.D. Schraa),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, nu de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 5 april 2016 heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor een machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv) in het kader van nareis afgewezen.
Op 29 april 2016 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij besluit van 23 juni 2017 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Op 20 juli 2017 heeft eiseres beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 27 juli 2018. Namens eiseres is verschenen haar gemachtigde en [referent] (hierna: referent). Verweerder is met voorafgaande kennisgeving niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiseres beoogt verblijf in Nederland bij referent, haar gestelde echtgenoot. Aan referent is op 1 oktober 2015 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend. Ten behoeve van eiseres heeft referent op 28 oktober 2015 de aanvraag ingediend.
1.1
Op 5 april 2017 zijn een kopie van een doopakte en een kopie van de kerkelijke huwelijksakte overgelegd. Op 7 april 2017 heeft Bureau Documenten een verklaring van onderzoek uitgebracht. Daarin is met betrekking tot de doopakte geconcludeerd dat het document met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet echt is. Met betrekking tot de kerkelijke huwelijksakte is geconcludeerd dat het document niet te beoordelen is.
1.2
Op 15 juni 2017 heeft een hoorzitting plaatsgevonden om een nadere toelichting te geven op het bezwaarschrift.
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiseres geen officiële documenten heeft overgelegd om de gestelde identiteit en de familierelatie aan te tonen. Verweerder heeft ten aanzien van het ontbreken van de identiteitsdocumenten geen bewijsnood aangenomen. Nu eiseres haar identiteit niet heeft aangetoond kan evenmin de feitelijke gezinsband worden vastgesteld. Daarnaast heeft referent tijdens de hoorzitting desgevraagd verklaard dat het huwelijk niet is ingeschreven. Een kerkelijke huwelijksakte is onvoldoende om een rechtsgeldig huwelijk aan te nemen. Wel is het bestaan van een kerkelijke huwelijksakte het begin van het bewijs voor het bestaan van een huwelijk. Het overleggen van één onofficieel document is echter onvoldoende voor het aannemelijk maken van de identiteit of de gestelde feitelijke gezinsband. Omdat er geen sprake is van bewijsnood en er geen substantieel onofficieel bewijs is geleverd heeft verweerder geen aanvullend onderzoek aangeboden. Als laatste is van belang dat de overgelegde doopakte, die met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet echt is, ernstige twijfels oproept over de opgegeven identiteit van eiseres en de gestelde feitelijke gezinsband, aldus verweerder.
3. Eiseres voert aan dat er wel degelijk sprake is van bewijsnood en dat er aanvullend onderzoek plaats had moeten vinden. Ter zitting heeft eiseres een beroep gedaan op het beleid dat gold ten tijde van de aanvraag, neergelegd in werkinstructie 2014/9. Doordat de doopakte met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet echt is bevonden had een gehoor plaats moeten vinden. Eiseres stelt dat zij door het overleggen van de kerkelijke huwelijksakte heeft aangetoond dat sprake is van een rechtsgeldig huwelijk. Verweerder heeft in strijd met artikel 11 van Richtlijn 2003/EG/PB 2003 L 251 (hierna: de Gezinsherenigingsrichtlijn) de aanvraag afgewezen op grond van het ontbreken van officiële documenten, aldus eiseres.
4. Op grond van artikel 1.27 van het Vreemdelingenbesluit (hierna: Vb 2000) wordt de aanvraag, bedoeld in artikel 1.24, eerste lid (de aanvraag tot het verlenen of wijzigen van een machtiging tot voorlopig verblijf) getoetst aan het recht dat gold op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen, tenzij uit de Vreemdelingenwet 2000 anders voortvloeit of het recht dat geldt op het tijdstip waarop de beschikking wordt gegeven, voor de vreemdeling gunstiger is. Blijkens de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 oktober 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2914) is artikel 1.27 van het Vb 2000 ook van toepassing op een mvv die in het kader van een nareisprocedure is aangevraagd.
5. Werkinstructie 2014/9 luidt als volgt:
2.1.1.1 Het document is niet echt
“Bij asielprocedures (waaronder nareis) geldt dat, als de documenten vals, vervalst of niet echt worden bevonden, alsnog een interview met identificerende vragen (ter vaststelling van de identiteit en gezinsband) en eventueel een DNA-onderzoek wordt aangeboden. In reguliere procedures wordt de aanvraag om gezinshereniging afgewezen omdat onjuiste gegevens zijn verstrekt.”
6. De rechtbank merkt de uitwerking van verweerders beleid, neergelegd in een werkinstructie, en als vaste gedragslijn gehanteerd, aan als recht in de zin van artikel 1.27 van het Vb 2000. De aanvraag dateert van 28 oktober 2015. Op dat moment gold werkinstructie 2014/9. Gesteld noch gebleken is dat het recht dat gold ten tijde van het bestreden besluit gunstiger voor eiseres is. Eiseres voert terecht aan dat haar aanvraag beoordeeld had moeten worden aan de hand van het recht dat gold op het tijdstip van ontvangst ervan. De conclusie dat de doopakte met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet echt is, stelt de rechtbank gelijk aan de conclusie dat sprake is van een vals, vervalst of niet echt bevonden document als bedoeld in werkinstructie 2014/9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom na de conclusie van Bureau Documenten ten aanzien van de doopakte aan eiseres niet alsnog een identificerend interview is aangeboden. De beroepsgrond slaagt.
7. Gelet op het voorgaande zal het beroep gegrond worden verklaard en behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking. Het bestreden besluit zal worden vernietigd. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Gelet op het tijdsverloop sinds de aanvraag en het belang van eiseres en referent bij een spoedige beslissing zal verweerder binnen negen weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht zal vergoeden. Daarnaast ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen negen weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van
€ 1.002,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 170,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Tj. Gerbranda, rechter, in tegenwoordigheid van R. Visscher, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 14 september 2018
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen de uitspraak in beroep kunnen partijen binnen vier weken na de verzending van een afschrift hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing. Een afschrift van de uitspraak dient overgelegd te worden. Meer informatie treft u aan op de website van de Raad van State (www.raadvanstate.nl).