1.2Op 2 maart 2016 heeft Bureau Documenten een verklaring van onderzoek uitgebracht. Daarin is met betrekking tot de voogdijverklaring en de doopakte geconcludeerd dat niet kan worden vastgesteld of de documenten inhoudelijk juist zijn.
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat er geen sprake is van zwaarwegende feiten die maken dat het gezinsleven tussen eiser en zijn biologische ouders als beëindigd is aan te merken. Dat de ouders van eiser niet voor hem konden zorgen in verband met een medische aandoening van zijn broertje is niet aangetoond met het overgelegde medische stuk. Hier blijkt niet uit wat de aard en de ernst is van de medische aandoening. Daarnaast betreft dit een document uit 2007.
De overgelegde voogdijverklaring is niet objectief verifieerbaar, behelst geen instemming of geeft ook niet op een andere manier aan dat het gezag over eiser op referente is overgegaan. Dat eiser tijdelijk is opgenomen in het gezin van referente is geen uitzonderlijke situatie. Nu eiser behoort tot het gezin van zijn biologische ouders heeft hij geen feitelijk gezinsband gehad met referente.
3. Eiser stelt dat de voogdij is overgegaan op referente. Dat de overgelegde voogdijverklaring niet op echtheid kan worden onderzocht maakt niet dat dit document geen enkele waarde bezit, in tegendeel nu het de verklaringen ondersteunt. Er is een medisch stuk overgelegd waaruit blijkt dat de broer van eiser epilepsie heeft. Door de epilepsie werd de broer van eiser gewelddadig. Daarnaast konden de biologische ouders van eiser niet meer goed voor hem zorgen. Dat is ook de reden dat hij bij referente is ingetrokken. Eiser voert aan dat er wel degelijk sprake is van een feitelijke gezinsband tussen hem en referente vanaf 2010, dit is onderbouwd met documenten. Daarnaast is er ook nog een toestemmingsverklaring overgelegd. Eiser voert aan dat, nu de feitelijke gezinsband is onderbouwd met documenten, aanvullend onderzoek plaats had moeten vinden. Verweerder heeft ten onrechte de aanvraag afgewezen op grond van het ontbreken van officiële documenten. Ook had een hoorzitting moeten plaatsvinden nu geen sprake was van een kennelijk ongegrond bezwaarschrift. Verweerder heeft geen enkele overweging gewijd aan het belang van het kind, dit is in strijd met artikel 3 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (hierna: het IVRK).
4.Op grond van artikel 29, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) kan een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd worden verleend aan de echtgenoot of het minderjarige kind van de vreemdeling aan wie een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend op grond van artikel 29, eerste lid, indien deze op het tijdstip van binnenkomst van die vreemdeling behoorde tot diens gezin en gelijktijdig met de vreemdeling Nederland is ingereisd dan wel is nagereisd binnen drie maanden nadat aan die vreemdeling de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend.
5.Ten tijde van de aanvraag stond in paragraaf C2/4.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: de Vc 2000) het volgende beleid vermeld - voor zover hier relevant - over de toelating in het kader van nareis.
Verweerder verleent de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in het kader van nareis, als de kinderen feitelijk behoren tot het gezin van de referent. De referent in Nederland moet aantonen dat zijn kinderen vóór binnenkomst van de referent in Nederland feitelijk tot zijn gezin hebben behoord en dat die feitelijke gezinsband niet verbroken is. De referent onderbouwt dit met documenten. De referent moet aanvullende gegevens en/of plausibele, aannemelijke en consistente verklaringen verstrekken over het feitelijk behoren tot zijn gezin van zijn kinderen, als de referent de feitelijke gezinsband niet met documenten kan onderbouwen. Vorenstaande is ook van toepassing op niet-biologische (adoptie- of pleeg)kinderen.
Bij de beoordeling of het (meerderjarige en minderjarige) pleegkind feitelijk deel uitmaakt van het gezin van de referent, wordt onder meer betrokken:
• de duur van de opname van het pleegkind in het gezin van de referent;
• de (financiële) afhankelijkheid van het pleegkind van referent;
• de reden waarom het pleegkind is opgenomen in het gezin en, als dit aan de orde is, de reden dat een pleegkind tijdelijk buiten het gezin is geplaatst. Dit is van belang bij het vaststellen of anderen de zorg voor het kind hebben overgenomen waarmee het pleegkind feitelijk hun pleegkind is geworden.
In het geval van pleegkinderen worden alle feiten en omstandigheden van voor binnenkomst van de referent in Nederland betrokken bij de beoordeling van de gezinssituatie. Het moet daarbij gaan om feiten en omstandigheden die erop wijzen dat er sprake is geweest van een feitelijke gezinsband met de referent.
6. De rechtbank overweegt dat uit de Vw 2000 en het onder 5 weergegeven beleid volgt dat verweerder dient te toetsen of eiser ten tijde van het vertrek van referente uit Eritrea feitelijk tot het gezin van referente behoorde. Uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder alleen heeft getoetst of sprake is van zwaarwegende feiten die maken dat het gezinsleven tussen eiser en zijn biologische ouders als beëindigd is aan te merken en dat niet is gebleken het gezag over eiser op referente is overgegaan. Daarmee heeft verweerder een onjuist toetsingskader gehanteerd.
7.Hieruit volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Nu het beroep gegrond is, behoeft hetgeen eiser overigens heeft aangevoerd geen bespreking. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Gelet op het tijdsverloop sinds de aanvraag en het belang van eiser en referente snel duidelijkheid te krijgen, stelt de rechtbank hiervoor een termijn van negen weken.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht zal vergoeden. Daarnaast ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).