ECLI:NL:RBDHA:2018:11237

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 september 2018
Publicatiedatum
18 september 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 5862
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om urgentieverklaring voor huisvesting en beoordeling van belangen van minderjarigen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 17 september 2018 uitspraak gedaan in het kader van een verzoek om voorlopige voorziening en een beroep tegen een besluit van het Dagelijks Bestuur van Holland Rijnland. Eiseres had verzocht om een urgentieverklaring voor huisvesting, welke was afgewezen bij besluit van 16 januari 2018. Het bestreden besluit van 23 april 2018 verklaarde het bezwaar van eiseres ongegrond. Eiseres stelde dat de afwijzing onterecht was, omdat haar situatie onhoudbaar was en zij dakloos zou worden of gedwongen terug zou moeten keren naar Venezuela. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening en het beroep ongegrond verklaard. De rechter oordeelde dat verweerder terecht had vastgesteld dat eiseres niet voldeed aan de voorwaarden voor een urgentieverklaring, aangezien zij niet voldoende regionale of maatschappelijke binding had met de regio. De voorzieningenrechter benadrukte dat de hardheidsclausule slechts met uiterste terughoudendheid kan worden toegepast en dat verweerder in redelijkheid geen aanleiding had gezien om hiervan af te wijken. Tevens werd vastgesteld dat de belangen van het minderjarige kind van eiseres voldoende waren meegewogen in de besluitvorming. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen reden was om een voorlopige voorziening te treffen, en dat het beroep ongegrond was.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 18/5662 (voorlopige voorziening) en 18/3515 (beroep)
uitspraak van de voorzieningenrechter van 17 september 2018 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. E.C. Weijsenfeld,
en

Het Dagelijks Bestuur van Holland Rijnland, verweerder

(gemachtigde: mr. dhr. T. van Zanten).

Procesverloop

Bij besluit van 16 januari 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres om een urgentieverklaring afgewezen.
Bij besluit van 23 april 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, zodat het verzoek om voorlopige voorziening geldt als een verzoek gedaan hangende het beroep bij de rechtbank.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 september 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Als tolk is ter zitting verschenen M.A. Vissers, tolk Spaans.

Overwegingen

1. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
2 Verweerder heeft de aanvraag van eiseres, om haar een urgentieverklaring te verlenen, afgewezen. Aan deze afwijzing heeft verweerder, onder verwijzing naar het advies van de adviescommissie bezwaarschriften van 9 april 2018, ten grondslag gelegd dat eiseres geen regionale of maatschappelijke binding heeft met de regio. Verweerder heeft geen aanleiding gezien voor toepassing van de hardheidsclausule.
3 Eiseres voert aan dat de aanvraag ten onrechte is afgewezen omdat de situatie bij de vader van haar dochter thuis niet houdbaar is en zij dan dakloos zou worden, dan wel gedwongen zou zijn terug te keren naar Venezuela. Verder betoogt eiseres dat verweerder ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan de hardheidsclausule. Het besluit is voorts in strijd met artikel 2 van het IVRK.
4 De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
4.1
Gelet op het bepaalde in artikel 20, eerste lid, aanhef en onder b, van de Huisvestigingsverordening Holland Rijnland 2015 (hierna: de Verordening), kan een woningzoekende in aanmerking komen voor een urgentieverklaring indien de woningzoekende regionaal gebonden is.
4.2
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder r, van de Verordening, is sprake van een regionaal gebondende indien een woningzoekende tenminste twee jaar ingezetene is in een gemeente in de regio, dan wel van buiten deze regio komt, een maatschappelijke of economische binding met de regio heeft en kan aantonen dat een noodzaak tot huisvesting in deze regio bestaat. Vaststaat dat eiseres ten tijde van het bestreden besluit niet ten minste twee jaar ingezetene is geweest in de regio.
4.3
Niet gebleken is dat zij ten tijde van het bestreden besluit economische binding (als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder h van de Verordening) met de regio had. Evenmin is gebleken van een noodzaak tot huisvesting in de regio op basis van maatschappelijke binding (als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder n van de Verordening). Dat zij in de regio beschikt over vrienden en kennissen en dat de vader van haar dochter daar woonachtig is en haar dochter daar naar school gaat, is daartoe niet voldoende.
4.4
Ingevolge artikel 33 van de Verordening (de hardheidsclausule) mag verweerder in gevallen, waarin de toepassing van de Verordening naar zijn oordeel tot een bijzondere hardheid leidt, ten gunste van de aanvrager gemotiveerd afwijken van de Verordening. In de Toelichting bij de Verordening is in het kader van de hardheidsclausule vermeld dat de aard en strekking van de hardheidsclausule zodanig is dat deze slechts met uiterste terughoudendheid kan worden toegepast. Bij de toetsing van de bijzonder gevallen dient in ieder geval beoordeeld te worden of verweerder in eerdere, vergelijkbare situaties heeft besloten tot toepassing van de hardheidsclausule.
4.5
De voorzieningenrechter overweegt dat het al dan niet toepassen van de hardheidsclausule een discretionaire bevoegdheid van verweerder is. Dat betekent dat verweerder hierbij veel beoordelingsvrijheid heeft en dat de rechter het standpunt van verweerder alleen terughoudend kan toetsen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder in redelijkheid in de door eiseres aangevoerde omstandigheden geen aanleiding hoeven zien voor toepassing van de hardheidsclausule. Hierbij heeft verweerder in redelijkheid kunnen betrekken dat er een grote schaarste is aan sociale woningen in de regio. Voorts heeft verweerder zich in het verweerschrift in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eiseres er zelf voor gekozen heeft naar de regio te verhuizen zonder te beschikken over adequate huisvesting en/of inkomen en dat de gevolgen hiervan voor haar risico dienen te komen. Daarbij heeft verweerder er ter zitting op gewezen dat buiten deze regio er andere regio’s zijn met minder krapte op de sociale woningmarkt, waar makkelijker een woning te vinden is. Eventueel zou verzoekster zich daar tijdelijk kunnen vestigen. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er onvoldoende onderscheid is tussen eiseres en andere woningzoekenden.
4.6
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie onder meer de uitspraak van 23 mei 2013, ECLI:NL:RVS:2013:3264) dient de bestuursrechter gelet op artikel 3, eerste lid, van het IVRK te toetsen of het bestuursorgaan
zich voldoende rekenschap heeft gegeven van de belangen van het minderjarige kind en of
het bij de uitoefening van zijn bevoegdheden binnen de grenzen van het recht is gebleven.
4.7
Verweerder heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende rekening gehouden met de belangen van het minderjarige kind van eiseres. Ter zitting is gebleken dat eiseres en haar dochter thans tijdelijk bij een kennis kunnen verblijven. Uit de door eiseres overgelegde verklaring van de school van de dochter blijkt weliswaar dat haar dochter het daar naar haar zin heeft en zich daar goed kan ontwikkelen, maar niet kan niet worden afgeleid dat zij is aangewezen op speciaal deze school en op een andere school niet zou kunnen aarden en diezelfde fijne omgeving zou kunnen vinden. Eiseres en haar dochter hebben zich in 2017 in Nederland gevestigd zodat niet kan worden gezegd dat haar dochter in de huidige woonplaats reeds volledig geworteld zou zijn. Gebleken is verder dat beiden in de zomer van 2018 in Venezuela hebben verbleven.
Voorts betekent het niet toekennen van een urgentieverklaring in deze regio nog niet dat eiseres – binnen dan wel buiten deze regio - de mogelijkheid wordt ontzegd andere – eventueel particuliere - huisvesting te vinden. Tenslotte leidt de status van Unieburger van de dochter nog niet tot het recht op urgentieverlening. Haar situatie verschilt wat dat betreft niet van anderen die verblijfsrecht hebben, maar (nog) niet de beschikking hebben over zelfstandige huisvesting.
5 Het beroep is ongegrond.
6 Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
7 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.G. Egter van Wissekerke, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 september 2018.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.