ECLI:NL:RBDHA:2018:11187

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 september 2018
Publicatiedatum
17 september 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 6203
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen verkeersbesluit tot verplaatsing bushalte

Op 17 september 2018 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening tegen een verkeersbesluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Het verkeersbesluit, genomen op 1 december 2017, hield in dat een bushalte op de hoek van twee straten in Den Haag zou worden verplaatst. Verzoekers, die bezwaar hadden gemaakt tegen dit besluit, vroegen de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, omdat de werkzaamheden eerder zouden beginnen dan eerder was aangekondigd.

Tijdens de zitting op 13 september 2018 werd vastgesteld dat verzoekers het griffierecht in de hoofdzaak niet hadden voldaan. De voorzieningenrechter oordeelde dat zonder betaling van het griffierecht, de procedure niet verder kon worden behandeld. Verzoekers voerden aan dat de planning van de werkzaamheden in strijd was met een eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter, maar de voorzieningenrechter concludeerde dat deze eerdere uitspraak niet betekende dat de werkzaamheden niet eerder dan in week 2 van 2019 mochten beginnen.

De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen spoedeisend belang was bij het verzoek om voorlopige voorziening, omdat de werkzaamheden aan de bushalte nog niet waren aangevangen en de huidige afsluiting van de straat verband hield met andere voorbereidende werkzaamheden. Daarom werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 17 september 2018.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR AWB 18/6203
uitspraak van de voorzieningenrechter van 17 september 2018 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eisers], te [plaats], eisers

(gemachtigde: mr. B. Benard),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigden: mr. B. Kaptein-van Beest en mr. M.C. Remeijer-Schmitz).

Procesverloop

Bij besluit van 1 december 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder besloten dat de bushalte gelegen op de hoek van de [adres 1] en [adres 2] te [plaats] zal worden verplaatst naar een andere locatie op de [adres 1].
Hiertegen hebben verzoekers een bezwaarschrift ingediend.
Bij besluit van 20 juli 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Zij hebben verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 september 2018. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter stelt allereerst vast dat verzoekers het griffierecht in de hoofdzaak niet hebben voldaan. Nu verzoekers ook desgevraagd ter zitting te kennen hebben gegeven het griffierecht vooralsnog niet te voldoen en eerst op het beroep kan worden beslist nadat het griffierecht is voldaan of na herhaald verzoek niet is voldaan, wordt toepassing van artikel 8:86 van de Awb achterwege gelaten.
Voor zover de toetsing van de voorzieningenrechter derhalve meebrengt dat een oordeel wordt gegeven over het geschil in de bodemprocedure, heeft dit oordeel een voorlopig karakter en bindt dit de rechtbank in het bodemgeding niet.
2 Verzoekers voeren allereerst aan dat verweerder, door de planning van de aanvang van de werkzaamheden naar voren te hebben gehaald naar 10 september 2018, in plaats van week 2 in 2019, handelt in strijd met de eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 23 februari 2018 (AWB 18/773) en de inhoud van de brief van verweerder aan de voorzieningenrechter van 21 februari 2018. Verzoekers verzoeken daarom de besluiten van 20 juli 2018 en van 31 augustus 2018 onmiddellijk te schorsen tot week 2 van 2019 en het afsluiten van de [adres 1] ter hoogte van hun woningen onmiddellijk ongedaan te maken.
3 De voorzieningenrechter overweegt dat – anders dan door verzoekers betoogd - uit de eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter van 23 februari 2018 niet volgt dat verweerder niet eerder dan in week 2 van 2019 met de werkzaamheden mocht aanvangen. In genoemde uitspraak is slechts een beoordeling gegeven over de spoedeisendheid van het (destijds) voorliggende verzoek om een voorlopige voorziening. Omdat de geplande werkzaamheden ten aanzien van de plaatsing van de bushalte op dat moment door verweerder verplaatst waren van voorjaar 2018 naar 2019, werd geoordeeld dat er (op dat moment) niet langer sprake was van spoedeisend belang bij de gevraagde voorlopige voorziening.
Inmiddels is een beslissing op bezwaar genomen, waartegen het onderhavige verzoek om een voorlopige voorziening zich richt.
4 Thans ligt derhalve ter beoordeling voor de voorlopige voorziening ten aanzien van het door verweerder in bezwaar gehandhaafde verkeersbesluit waarbij de bushalte voorheen gelegen op de hoek van de [adres 1] en [adres 2] te [plaats] zal worden verplaatst naar een andere locatie op de [adres 1], namelijk voor de woningen van verzoekers. Dit verkeersbesluit maakt deel uit van een pakket van diverse verkeersmaatregelen in het kader van de Noordwestelijke Hoofdroute in Den Haag.
5 Ten aanzien van het spoedeisend belang bij de gevraagde voorlopige voorziening overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Verweerder heeft benadrukt dat de werkzaamheden die zien op het in het geding zijnde verkeersbesluit – de verplaatsing van de bushalte - niet zullen plaatshebben voor de tweede week van 2019. Dat de [adres 1] thans reeds is afgesloten, hangt samen met andere (voorbereidende) werkzaamheden, waaronder het kappen van enkele bomen en het vervangen van het asfalt en riolering, waartoe andersoortige (aanleg)vergunningen zijn verleend. Hieruit maakt de voorzieningenrechter op dat de realisatie van het verkeersbesluit tot verplaatsing van de bushalte thans nog niet is aangevangen. Dat verzoekers, zoals zij stellen, overlast ondervinden van de huidige afsluiting en werkzaamheden, valt buiten het onderhavige geding.
6 Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoekers thans geen spoedeisend belang hebben bij de gevraagde voorlopige voorziening, zodat dit verzoek wordt afgewezen.
7 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.G. Egter van Wissekerke, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 september 2018.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.