Op 5 juli 2018 heeft de politierechter in de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte, geregistreerd als NN, die op 26 juni 2018 in 's-Gravenhage werd aangehouden. De verdachte, een 55-jarige man uit India, werd beschuldigd van het opzettelijk gebruik maken van een vals identiteitsbewijs, in dit geval een Nederlands verblijfsdocument. Tijdens de terechtzitting op 28 juni 2018, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. D.Z. Peters, heeft de officier van justitie gevorderd tot bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde feit en een gevangenisstraf van twee maanden geëist.
De verdachte had op het moment van aanhouding een verblijfsdocument bij zich dat hij op de markt had aangeschaft. De politierechter overwoog dat een Nederlands verblijfsdocument kan worden beschouwd als een identiteitsbewijs volgens artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht. De verdachte had dit document getoond aan een ambtenaar van politie, wat leidde tot de verdenking dat het document vals was. De politierechter concludeerde dat het document niet voldeed aan de eisen van een origineel verblijfsdocument en dat de verdachte op de hoogte moest zijn van de valsheid ervan.
De rechter achtte het primair tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen, ondanks de verdediging van de raadsvrouw dat de verdachte niet opzet had. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, waarvan één maand voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De rechter hield rekening met het blanco strafblad van de verdachte en de omstandigheden waaronder het feit was gepleegd. Het vonnis werd uitgesproken in het openbaar, met de griffier K.A.M. Boeije aanwezig.