ECLI:NL:RBDHA:2018:11085
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verblijfsvergunning op basis van humanitaire gronden en belangenafweging onder artikel 8 EVRM
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 juli 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de verblijfsvergunning van eiseres, een Surinaamse vrouw. Eiseres had een verblijfsvergunning die was ingetrokken door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat haar relatie met de heer [persoon X] was verbroken. Eiseres had verzocht om wijziging van haar verblijfsvergunning naar 'niet-tijdelijke humanitaire gronden', maar dit verzoek werd afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de intrekking van de verblijfsvergunning niet in geschil is en dat er geen bewijs was van huiselijk geweld, zoals door eiseres gesteld. De rechtbank heeft de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM beoordeeld en geconcludeerd dat de belangen van eiseres niet zwaarder wogen dan het algemeen belang van het Nederlandse toelatingsbeleid.
Eiseres heeft aangevoerd dat zij psychische klachten heeft en dat zij in Suriname onvoldoende steun kan krijgen. De rechtbank oordeelde echter dat verweerder voldoende rekening had gehouden met de belangen van eiseres en haar kinderen. De rechtbank benadrukte dat eiseres en haar kinderen sinds 2013 in Nederland verblijven, maar dat zij ook een groot deel van hun leven in Suriname hebben gewoond. De rechtbank vond dat verweerder terecht had geoordeeld dat eiseres in Suriname kan terugkeren en daar zelfstandig kan voorzien in haar levensonderhoud. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag voor wijziging van de verblijfsvergunning op juiste gronden was gedaan en dat het beroep van eiseres ongegrond werd verklaard.