ECLI:NL:RBDHA:2018:11065

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 augustus 2018
Publicatiedatum
13 september 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 12293
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 augustus 2018 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiser, een Syrische nationaliteit, was op 16 september 2015 Nederland ingereisd en had op 11 maart 2016 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verkregen. Hij had een mvv aangevraagd voor zijn echtgenote, eiseres, die eveneens de Syrische nationaliteit bezit. De aanvraag werd afgewezen omdat verweerder stelde dat er ten tijde van de inreis van eiser geen sprake was van een rechtsgeldig huwelijk, aangezien het huwelijk pas na de inreis was geregistreerd. Eiser en eiseres betwistten dit standpunt en voerden aan dat zij een huwelijksrelatie hadden die kon worden aangetoond met een origineel familieboekje en andere documenten.

De rechtbank oordeelde dat het standpunt van verweerder niet kon standhouden. De rechtbank stelde vast dat volgens het Syrische recht het huwelijk op 1 oktober 2014 als rechtsgeldig werd erkend, ondanks dat de registratie pas op 22 maart 2016 had plaatsgevonden. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eisers.

De uitspraak benadrukt het belang van de erkenning van huwelijken volgens internationaal privaatrecht en de noodzaak voor de overheid om alle relevante documenten en feiten in overweging te nemen bij het nemen van besluiten over verblijfsvergunningen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/12293

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 augustus 2018 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres, V-nummer [V-nummer],

[eiser], eiser,
Gezamenlijk te noemen eisers,
(gemachtigde: mr. K. Yousef),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, thans de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. J. Nieuwenhuys).

Procesverloop

Bij besluit van 16 november 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis afgewezen.
Bij besluit van 20 juni 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers kennelijk ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 juli 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen H. Rida. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Syrische nationaliteit en is op 16 september 2015 Nederland ingereisd. Op 11 maart 2016 is aan eiser een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend. Op 4 april 2016 heeft eiser een machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv) aangevraagd ten behoeve van zijn echtgenote [eiseres], tevens eiseres, die de Syrische nationaliteit bezit.
2. Verweerder heeft bij het primaire besluit de aanvraag van eiser afgewezen en heeft daaraan ten grondslag gelegd dat er ten tijde van de inreis van eiser in Nederland geen sprake was van een geregistreerd wettelijk huwelijk. Daartoe heeft verweerder erop gewezen dat weliswaar op 1 oktober 2014 een traditioneel huwelijk is gesloten buiten Nederland, maar dat het huwelijk pas na de inreis van eiser op 15 maart 2016 is geregistreerd. Verweerder stelt zich verder op het standpunt dat niet gebleken is dat eisers een duurzame en exclusieve relatie hadden waarin sprake was van een gemeenschappelijke huishouding en wederzijdse zorg. In het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd.
3. Eisers stellen zich op het standpunt dat zij hebben bewezen een huwelijksrelatie te hebben. Eiser was voor zijn aankomst in Nederland reeds gehuwd met eiseres en heeft dat middels een origineel familieboekje kunnen staven. Ook zijn er meerdere documenten ingebracht om dit standpunt te staven, namelijk de originele huwelijksakte en het familie-uittreksel. Verweerder heeft deze twee documenten onvoldoende betrokken bij het bestreden besluit en heeft ten onrechte de documenten niet voorgelegd aan Bureau Documenten voor onderzoek. Daarnaast heeft verweerder in het bestreden besluit niet meegenomen dat eiser het huwelijk niet eerder in Syrië kon laten registreren. Ook menen eisers dat er ten onrechte geen identificerende gehoren hebben plaatsgevonden. Mocht er geen sprake zijn van een huwelijksrelatie, dan is er volgens eisers in ieder geval sprake van een relatie die gelijk is te stellen met een huwelijk. Eiser zorgde in alle opzichten voor eiseres en zij hadden een exclusieve relatie met wederzijdse verzorging en afhankelijkheid. Eisers stellen zich verder op het standpunt dat de afwijzing van de mvv in strijd is met artikel 8 van het Verdrag betreffende de bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Tot slot voeren eisers aan dat verweerder ten onrechte is voorbijgegaan aan het horen in bezwaar.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
Op grond van artikel 29, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) kan onder voorwaarden een verblijfsvergunning worden verleend aan een echtgeno(o)t(e) van een vreemdeling die in Nederland een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft. Er moet sprake zijn van een rechtsgeldig huwelijk. Volgens paragraaf C2/4.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 verleent de IND uitsluitend een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, tweede lid, onder a en b, van de Vw 2000, als het huwelijk al bestond voordat de referent Nederland is ingereisd. Ook staat in deze paragraaf dat de IND een huwelijk als een naar internationaal privaatrecht rechtsgeldig huwelijk beschouwt indien een dergelijk huwelijk volgens de wetgeving van het land waar het is gesloten, als rechtsgeldig wordt aangemerkt. Dit komt ook overeen met artikel 10:31, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, waarin staat dat een buiten Nederland gesloten huwelijk als rechtsgeldig wordt erkend, indien dit huwelijk ingevolge het recht van de staat waar de huwelijksvoltrekking heeft plaatsgevonden aldaar rechtsgeldig is. Naar het oordeel van de rechtbank brengt deze bepaling met zich mee dat voor de vraag op welke datum eiseres en referent een (volgens internationaal privaatrecht) rechtsgeldig huwelijk zijn aangegaan, bepalend is op welke datum dit huwelijk volgens het Syrische recht als rechtsgeldig wordt aangemerkt.
4.2
Het Thematisch ambtsbericht documenten in Syrië van het ministerie van Buitenlandse Zaken van 9 oktober 2017 (hierna: het ambtsbericht) vermeldt op pagina 15 het volgende: “
Een getrouwd stel krijgt in Syrië een familieboekje op het moment dat het huwelijk wordt geregistreerd bij de burgerlijke stand (vallende onder het ministerie van Binnenlandse Zaken) op basis van een uitspraak van een shariarechtbank, of aan de hand van een kerkelijk document in geval van een christelijk huwelijk.” Op pagina 19 van het ambtsbericht staat het volgende vermeld: “
Voor de Syrische autoriteiten geldt de datum die de shariarechtbank heeft bepaald als officiële huwelijksdatum. De rechtbank neemt hiertoe meestal de datum over van het religieuze (traditionele) huwelijk, op basis van het religieuze huwelijkscontract.”
4.3
Eisers hebben een origineel familieboekje overgelegd, dat echt is bevonden na onderzoek door Bureau Documenten. In het familieboekje staat dat het huwelijk is geregistreerd op 22 maart 2016. Verweerder heeft er dan ook terecht op gewezen dat het huwelijk is geregistreerd nadat eiser Nederland is ingereisd. Eisers hebben er echter terecht op gewezen dat als huwelijksdatum in het familieboekje 1 oktober 2014 staat vermeld. Zoals uit het ambtsbericht volgt, wordt een Islamitisch huwelijk geregistreerd op basis van een uitspraak van een shariarechtbank. De rechtbank stelt daarom vast dat de datum die in het familieboekje staat vermeld, namelijk 1 oktober 2014, de datum is die de shariarechtbank als huwelijksdatum heeft vastgesteld. Uit het ambtsbericht volgt dat voor de Syrische autoriteiten deze datum geldt als officiële huwelijksdatum. De rechtbank is daarom van oordeel dat op grond van artikel 10:31, eerste lid, van het Burgerlijk wetboek en conform het beleid van verweerder, vanaf 1 oktober 2014 sprake was van een naar internationaal privaatrecht rechtsgeldig huwelijk.
5. Gelet op het vorenstaande kan het standpunt van verweerder dat nog geen sprake was van een naar internationaal privaatrecht rechtsgeldig huwelijk toen referent op 16 september 2015 Nederland inreisde geen stand houden. Hetgeen verder is aangevoerd behoeft, gelet op het voorgaande, geen bespreking. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt. Daarnaast veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,- aan eisers te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1002,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, rechter, in aanwezigheid van mr. E.F. Binnendijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 augustus 2018.
De griffier is verhinderd te tekenen. rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.